4.De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Hoger beroep betrokkene (11/3225 WAO)
4.1.De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat de verzekeringsgeneeskundige onderbouwing van het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben betrokkene onderzocht, het dossier bestudeerd en daarbij informatie van de behandelend sector betrokken. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts nog een expertise laten verrichten door psychiater Hassing. Zij heeft betrokkene onderzocht, de medische informatie in het dossier waaronder die van de behandelend sector bestudeerd en contact gehad met de huisarts en de psychiater (De Burlet) van betrokkene. Zoals de rechtbank terecht heeft vastgesteld, heeft de bezwaarverzekeringsarts zich aldus een volledig beeld gevormd van de medische toestand van betrokkene en zijn er geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de FML. De bezwaarverzekeringsarts heeft daarbij deugdelijk gemotiveerd dat uit de expertise door Hassing niet blijkt dat sprake is van beperkingen op het item concentreren omdat zij heeft beschreven dat deze anamnestisch zijn maar dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor stoornissen in geheugen- en concentratiefuncties. Gelet op deze motivering heeft de bezwaarverzekeringsarts geen overleg hierover hoeven voeren met Hassing, omdat dit niet een verschil van inzicht betreft. Het Uwv heeft deugdelijk onderbouwd dat uit zijn eigen onderzoek noch uit dat van Hassing blijkt van de noodzaak van een urenbeperking. Ook de door betrokkene ingebrachte informatie van haar huisarts en van De Burlet geeft geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de FML, omdat hierin in algemene zin de kwetsbaarheid van betrokkene wordt beschreven en hieruit niet blijkt dat de FML geen reëel beeld geeft van de beperkingen van betrokkene. Overigens is, anders dan betrokkene heeft gesteld, in de aangevallen uitspraak ingegaan op de beroepsgrond van betrokkene over de urenbeperking.
4.2.Betrokkene kan evenmin worden gevolgd in haar standpunt dat het Uwv, gelet op de verschillende uitkomsten van de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid in het kader van de ZW en die in het kader van de WAO, niet consistent is in de besluitvorming. In het dossier bevinden zich meerdere psychiatrische rapporten omdat betrokkene al langer bekend is met psychische problemen. Hieruit komt, zoals dat ook door Hassing is beschreven, naar voren dat sprake is van een chronische psychiatrische problematiek. Dit sluit niet uit dat sprake kan zijn van een tijdelijke toename van beperkingen zoals de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 14 april 2010/28 mei 2010 heeft vermeld. Dat in het kader van de beoordeling van haar ziekmelding per 13 november 2007 de bezwaarverzekeringsarts betrokkene blijkens zijn rapport van 2 februari 2009 wegens een inmiddels ontstaan surmenagebeeld en een luchtweginfectie voor de ZW arbeidsongeschikt heeft geacht, betekent niet dat betrokkene daarmee structureel arbeidsongeschikt moet worden geacht voor de maatgevende arbeid. Overigens heeft de bezwaarverzekeringsarts betrokkene tijdens zijn onderzoek al laten weten dat hij “de ziektewet zal laten heropenen”, maar er daarbij op gewezen “dat dit waarschijnlijk niet blijvend zal zijn”. Ook uit de daarop volgende rapportage in het kader van de ZW kan worden opgemaakt dat niet wordt uitgegaan van een blijvende arbeidsongeschiktheid. In zijn rapport van 23 maart 2009 wordt door de verzekeringsarts opgemerkt dat geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid maar dat een “rucksichtslose nao-verklaring hoogstwaarschijnlijk een averechts effect zal hebben (…). Beter is het een uitgebreidere uitleg te geven, dit te laten bezinken en dan over enige tijd alsnog tot een arbeidsgeschiktheidsmelding over te gaan”. Dit betekent dat aan de ZW-historie van betrokkene, hoewel het in dit geval gaat om dezelfde maatgevende arbeid - (één van) de in het kader van de WAO-beoordeling in 2005 geselecteerde functies -, niet het door betrokkene gewenste gewicht toekomt. Ook uit het feit dat betrokkene, zoals zij in hoger beroep heeft gesteld, van 16 februari 2011 tot 15 februari 2013 en van 2 april 2013 tot 24 mei 2013 wederom een ZW-uitkering heeft genoten, volgt niet dat ze dus ook op de data bij het bestreden besluit in geding meer beperkt in het kader van de WAO of de Wet WIA moet worden geacht.
4.3.In hoger beroep is door de bezwaararbeidsdeskundige en de bezwaarverzekeringsarts nader gemotiveerd dat de functie van productiemedewerker pluimveeslachterij voor betrokkene kon worden geselecteerd. Betrokkene wordt beperkt geacht voor een directe confrontatie met kanker of andere ernstige ziekten en zal de extra belasting die ontstaat als anderen met haar communiceren over hun leed, niet goed kunnen hanteren. Daarom is een beperking ten aanzien van contact met patiënten en hulpbehoevenden in de FML opgenomen. Haar psychiatrische problematiek brengt echter niet mee dat ze ook beperkt moet worden geacht voor het doden van dieren of de confrontatie met dode dieren. Hiermee is de geschiktheid van deze functie vanuit medisch oogpunt voldoende deugdelijk gemotiveerd.
De stelling van betrokkene dat deze functie ook vanuit het oogpunt van ethiek niet aan de schatting ten grondslag had mogen worden gelegd, betekent in feite dat dit geen gangbare arbeid is, ongeacht iemands belastbaarheid. Er is geen aanleiding die vergaande stelling te volgen als het gaat om een theoretische schatting, waarvoor in de WAO en het geldende Schattingsbesluit de in acht te nemen voorschriften zijn gegeven, en zolang de werkzaamheden in deze functie niet bij enig wettelijk voorschrift zijn verboden.
4.4.Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep van betrokkene niet slaagt.
Hoger beroep Uwv (11/3221 WAO)
4.5.De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven waarmee uitgangspunt van de beoordeling van het door het Uwv ingestelde hoger beroep is dat met ingang van de datum 11 december 2007 (WAO-beoordeling) sprake is van een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15% en met ingang van de datum
10 november 2009 van 15,37% (WIA-beoordeling). Dit hogere percentage is niet het gevolg van een toename van de beperkingen van betrokkene maar is louter het gevolg van de arbeidskundige beoordeling. De vraag is of de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat de in het kader van de WIA-beoordeling vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid ertoe dient te leiden dat betrokkene met ingang van 10 november 2009 in aanmerking komt voor een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
4.6.Vast staat dat ten opzichte van de WAO-beoordeling in 2005 op 11 december 2007 sprake is van toegenomen beperkingen. De bezwaarverzekeringsarts heeft immers een aanvullende beperking voor het item in de FML ‘emotionele problemen van anderen hanteren’ toegevoegd. Dit betekent dat het Uwv vervolgens terecht heeft beoordeeld of deze toegenomen beperkingen ook leiden tot een toegenomen arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 43a, eerste lid, van de WAO. Bij het bestreden besluit is geoordeeld dat vier weken na de ziekmelding het arbeidsongeschiktheidspercentage minder bedroeg dan 15. Dat betekent dat op die datum geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid.
4.7.Dat betrokkene zich op 13 november 2007 toegenomen arbeidsongeschikt heeft gemeld betekent in een situatie als de voorliggende, waarin de beoordeling in de bezwaarprocedure heeft plaatsgevonden ook na 10 november 2009, echter niet dat de AMBER-beoordeling beperkt moet blijven tot vier weken na 13 november 2007. Het Uwv dient op het moment van de beoordeling te bezien of, na evenbedoelde melding met inachtneming van de begrenzing in de tijd op grond van artikel 43a van de WAO, een onafgebroken periode van vier weken is aan te wijzen waarin de toegenomen beperkingen uit dezelfde oorzaak ook daadwerkelijk hebben kunnen leiden tot toegenomen arbeidsongeschiktheid. Uit hetgeen in 4.2 is overwogen, volgt dat de medische stukken in het dossier onvoldoende aanknopingspunten bieden om aan te nemen dat ten tijde van de WIA-beoordeling sprake was van een periode van vier weken van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekte-oorzaak.
4.8.Volgens vaste rechtspraak ziet artikel 43a, eerste lid, van de WAO op die situaties waarin sprake is van een toename van de medische beperkingen die ten grondslag hebben gelegen aan de eerdere beoordeling van de aanspraak op uitkering. Slechts indien zich zulk een toename daadwerkelijk heeft voorgedaan, dient in het kader van de beoordeling van de vraag of, en zo ja in welke omvang, die toename van beperkingen ook leidt tot een toename van arbeidsongeschiktheid, de arbeidskundige component in ogenschouw te worden genomen. Indien echter, zoals in het geval van betrokkene, van een toename van medische beperkingen sinds 11 december 2007 niet kan worden gesproken, komt, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, geen betekenis toe aan de arbeidskundige beoordeling die in het kader van de WIA-beoordeling heeft plaatsgevonden.
4.9.Uit 4.5 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep van het Uwv slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
4.1Uit 4.4 volgt dat, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond wordt verklaard.