ECLI:NL:CRVB:2013:1759
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Voorlopige vaststelling buitenlandbijdrage Zvw over 2008
In deze zaak gaat het om de voorlopige vaststelling van de buitenlandbijdrage op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2008. Appellant, die in Duitsland woont en sinds 1987 een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen een besluit van het College voor Zorgverzekeringen (Cvz) ongegrond verklaard, waarbij het bezwaar van appellant tegen de definitieve jaarafrekening over het zorgjaar 2006 niet-ontvankelijk was verklaard en de voorlopige bijdrage voor 2008 was vastgesteld op € 2.917,13.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en is van oordeel dat de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en voegt daaraan toe dat de argumenten die appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht, niet kunnen leiden tot de conclusie dat Cvz bij de vaststelling van de buitenlandbijdrage over 2008 onjuiste gegevens heeft gebruikt. De Raad heeft vastgesteld dat het hoger beroep van appellant zich enkel richtte op de voorlopige vaststelling van de buitenlandbijdrage en dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit terecht in stand heeft gelaten.
De gemachtigde van Cvz heeft ter zitting aangegeven dat appellant de mogelijkheid heeft om een betalingsregeling te treffen voor de betaling van de buitenlandbijdrage. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.