ECLI:NL:CRVB:2013:1773

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 september 2013
Publicatiedatum
16 september 2013
Zaaknummer
11-6795 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
  • J.C. Hoogendoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de afwijzing van een WIA-uitkering en terugvordering van voorschotten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De appellant, die een WIA-uitkering aanvroeg, werd door het Uwv afgewezen omdat zijn arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 35%. Daarnaast vorderde het Uwv onverschuldigd betaalde voorschotten terug. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek dat aan de besluitvorming ten grondslag lag niet onzorgvuldig was en dat de arbeidskundige grondslag van het besluit deugde. De appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn beperkingen niet juist waren gewaardeerd en dat de geselecteerde functies niet passend waren. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van de appellant. De medische informatie die door de appellant was overgelegd, bood geen nieuw inzicht. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht de voorschotten had teruggevorderd, aangezien de appellant geen recht had op de uitkering. Er was geen sprake van dringende redenen om van terugvordering af te zien. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 6 september 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/6795 WIA
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
21 oktober 2011, 11/1523 en 11/1525 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.C. Hesen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2013. Appellant is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde en voor het Uwv is verschenen mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 8 september 2010 heeft het Uwv geweigerd om appellant per
1 februari 2010 in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 1 februari 2010 is vastgesteld op minder dan 35%. Bij besluit van
21 september 2010 heeft het Uwv het over de periode van 1 februari 2010 tot en met
30 september 2010 onverschuldigd betaalde bedrag aan voorschotten ad € 8.674,79 (bruto) van appellant teruggevorderd.
1.2. Bij afzonderlijke besluiten van 4 april 2011 (respectievelijk bestreden besluit 1 en bestreden besluit 2) heeft het Uwv de door appellant gemaakte bezwaren tegen de besluiten van 8 september 2010 en 21 september 2010 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellant tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat deze uitspraak geen recht doet aan zijn beperkingen. Appellant heeft paniekstoornissen, wordt frequent om niets heel boos en is voortdurend moe. Hij kan niet tegen lawaai, hij heeft te kampen met een ernstige vorm van vergeetachtigheid, hij lijdt aan straatvrees, hij is depressief en hij heeft last van zware hoofdpijn. De door het Uwv geselecteerde functies overschrijden de belastbaarheid van appellant. Appellant heeft de Raad verzocht om een medisch deskundige te benoemen. Appellant verwijst voor een ondersteuning van zijn standpunt naar het gestelde in het schrijven van A. Bijvoet, psycholoog, van 4 oktober 2011 en naar de door de huisarts verstrekte gegevens over de periode 25 februari 2009 tot 18 oktober 2011.
3.2.
De bezwaarverzekeringsarts van het Uwv heeft in reactie op de gronden en de gegevens in hoger beroep gesteld dat deze stukken geen ander beeld geven dan reeds uit de eerdere stukken, die bij de beoordeling in bezwaar zijn betrokken, bekend was.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek dat ten grondslag is gelegd aan de bestreden besluitvorming niet onzorgvuldig of onvolledig is geweest. De rechtbank heeft de verzekeringsgeneeskundige rapporten en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onderzocht, daarbij in haar beschouwing betrekkend de eigen waarnemingen van de bezwaarverzekeringsarts en het feit dat de verzekeringsartsen informatie hebben ontvangen van de behandelaars van appellant. Zij heeft die rapporten en de FML in orde bevonden, daarbij met juistheid overwegend dat van de zijde van appellant geen medische informatie is overgelegd op grond waarvan geoordeeld moet worden dat appellant meer beperkingen heeft dan is aangenomen door het Uwv. Objectieve medische gegevens waarmee de medische situatie op de datum in geding zoals die bij appellant volgens hem bestaat zouden kunnen onderbouwen, zijn in hoger beroep niet in geding gebracht. Het overzicht van de huisarts is daarvoor ontoereikend en het schrijven van Bijvoet van 4 oktober 2011 ziet niet op de datum in geding. Appellant heeft ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat er aanleiding is voor twijfel aan zijn belastbaarheid zoals vastgelegd in de FML. Er is geen aanleiding een medisch deskundige te benoemen.
4.2.
De rechtbank heeft voorts met juistheid geoordeeld dat bestreden besluit 1 op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust. Ervan uitgaande dat de beperkingen van appellant juist zijn gewaardeerd, is er geen aanleiding om te oordelen dat de geselecteerde functies inpakker, sorteerder, en productiemedewerker niet passend zijn voor appellant. In het arbeidskundig rapport van 29 maart 2011 zijn de signaleringen voorkomend in het resultaat functiebeoordeling van de geselecteerde functies voorzien van een toereikende en inzichtelijke toelichting.
4.3.
Met de rechtbank wordt vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is de omvang van het door het Uwv teruggevorderde bedrag aan voorschotbetalingen. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen is het Uwv op grond van artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA verplicht om hetgeen op grond van die wet ten onrechte is betaald terug te vorderen. Vaststaat dat appellant, nu zijn aanvraag voor een uitkering ingevolge de Wet WIA terecht is afgewezen, geen recht had op de hem ingevolge de Wet betaalde voorschotten. Op grond van het vierde lid van artikel 77 van de Wet WIA kan het Uwv van zijn verplichting om terug te vorderen alleen afzien wanneer sprake is van een dringende reden. In hetgeen door appellant is aangevoerd, wordt geen aanleiding gezien om aan te nemen dat er sprake is van een dringende reden op grond waarvan het Uwv van de terugvordering kan afzien.
4.4.
De overwegingen 4.1 tot en met 4.3 leiden de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) J.C. Hoogendoorn

HD