ECLI:NL:CRVB:2013:1818

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 september 2013
Publicatiedatum
23 september 2013
Zaaknummer
11-6363 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering en terugvordering voorschot door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 september 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die in juni 2008 uitviel uit haar werk als tuinbouwmedewerkster vanwege nek- en schouderklachten en psychische klachten, had geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) volgens het Uwv. Het Uwv had in september 2010 vastgesteld dat appellante met ingang van 1 juni 2010 geen recht had op een WIA-uitkering en had een voorschot van € 3.432,37 teruggevorderd. De rechtbank had de beroepen van appellante tegen deze besluiten ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven. De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig te werk was gegaan en voldoende informatie had verzameld om de beperkingen van appellante te beoordelen. De rechtbank had vastgesteld dat de medische rapporten van de bezwaarverzekeringsarts adequaat waren en dat er geen objectieve medische aanknopingspunten waren voor een andersluidend oordeel. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe objectieve medische informatie ingebracht die de beoordeling van de rechtbank zou kunnen ondermijnen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellante tot schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor appellanten om met objectieve medische gegevens te komen als zij de besluiten van het Uwv willen aanvechten.

Uitspraak

11/6363 WIA, 11/6364 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
20 oktober 2011, 11/929 en 11/930 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 6 september 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.C. De Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2013. Appellante is verschenen,
bijgestaan door mr. De Jonge. Tevens was aanwezig [naam zwager], zwager van appellante. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M.K. Dekker.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante is in juni 2008 wegens nek- en schouderklachten alsmede psychische klachten
uitgevallen uit haar in een voltijdse omvang verrichte werkzaamheden als tuinbouwmedewerkster.
2.1.
Bij besluit van 16 september 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 1 juni 2010 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
2.2.
Bij besluit van 24 september 2010 heeft het Uwv de door appellante ontvangen
voorschotbetalingen ten bedrage van € 3.432,37 van haar teruggevorderd.
2.3.
Bij besluit van 11 februari 2011 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van
appellante tegen het besluit van 16 september 2010 ongegrond verklaard.
2.4.
Bij besluit van 11 februari 2011 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van
appellante tegen het besluit van 24 september 2010 ongegrond verklaard.
3.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de door appellante ingestelde beroepen tegen bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
3.2.
Met betrekking tot bestreden besluit 1 heeft de rechtbank daartoe, voor zover in hoger beroep nog van belang, overwogen dat de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts blijk geven van een zorgvuldige inventarisatie van de klachten van appellante, welke met inachtneming van de
beschikbare informatie ook zonder een nader lichamelijk en/of psychisch onderzoek op waarde konden worden geschat. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de
bezwaarverzekeringsarts op de hoogte was van de medicatie die appellante heeft gebruikt en van haar fysiotherapeutische behandelingen. Voorts was de bezwaarverzekeringsarts op de hoogte van de informatie van de bedrijfsarts en heeft hij kennis genomen van de gegevens van de
gynaecoloog van appellante, haar psycholoog en haar huisarts. Tevens heeft de
bezwaarverzekeringsarts naar aanleiding van de in beroep ingebrachte stukken een aanvullend rapport uitgebracht, waarbij de door appellante overgelegde rapporten van Psychosofia zijn
betrokken.
3.3.
De rechtbank heeft geen reden gezien het medisch oordeel dat aan bestreden besluit 1 ten grondslag ligt, voor onjuist te houden. Bij het lichamelijk onderzoek zijn, aldus de rechtbank,
geringe afwijkingen aan haar nek en schouder geconstateerd. Voorts is in de Functionele
Mogelijkhedenlijst rekening gehouden met de psychische klachten van appellante. Appellante is beperkt belastbaar geacht met betrekking tot werken met veelvuldige deadlines, productiepieken, sterk wisselende werkomstandigheden, conflicthantering, zwaar tillen en dragen, krachtige
draai- en wringbewegingen en langdurige statische nekbelasting. Met betrekking tot de
migraineklachten heeft de bezwaarverzekeringsarts opgemerkt dat appellante goed heeft
gereageerd op de medicatie en voorts dat de migraine deels is gerelateerd aan de psychosociale problematiek. De rechtbank heeft al met al geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts. Zulke aanknopingspunten
achtte de rechtbank ook niet gelegen in het door appellante overgelegde rapport van Psychosofia van 28 februari 2011.
3.4.
Ten slotte heeft de rechtbank met betrekking tot bestreden besluit 1 overwogen dat haar niet is gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellante
overschrijdt.
3.5.
Met betrekking tot bestreden besluit 2 heeft de rechtbank overwogen dat, nu met haar oordeel over bestreden besluit 1 in rechte is komen vast te staan dat de in geding zijnde voorschotten over de periode van 1 juni 2010 tot en met 30 september 2010 onverschuldigd aan appellante zijn
betaald, het Uwv in beginsel verplicht was tot terugvordering van die voorschotten over te gaan. Van dringende redenen om van terugvordering af te zien, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken.
4.
Appellante heeft, voor zover nog van belang, in hoger beroep staande gehouden dat haar
beperkingen door het Uwv zijn onderschat. Zij is tevens van mening dat uit de aangevallen
uitspraak niet duidelijk blijkt op welke gronden - appellante stelt: met inachtneming van welk ijkpunt - de rechtbank de medische beoordeling door de (bezwaar)verzekeringsarts heeft
onderschreven.
5.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2.
De Raad acht het oordeel en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen van de
rechtbank juist.
5.3.
De rechtbank heeft met betrekking tot bestreden besluit 1 terecht overwogen dat het
verzekeringsgeneeskundig onderzoek als voldoende uitgebreid en ook anderszins als voldoende zorgvuldig kan worden aangemerkt. Met name wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts, gegeven de resultaten van het medische onderzoek in de primaire fase en gelet op de overige beschikbare medische gegevens, over voldoende informatie beschikte voor een afgewogen oordeelsvorming ten aanzien van de voor appellante van toepassing te achten beperkingen. Terecht ook is daarbij door de rechtbank van belang geacht dat wat van de zijde van appellante naar voren is gebracht, daarbij inbegrepen het rapport van Psychosofia van
28 februari 2011, geen objectief-medische aanknopingspunten bevat voor een andersluidend
oordeel.
5.4.
Appellante wordt niet gevolgd in haar opvatting dat de rechtbank met haar overwegingen en haar oordeelsvorming over de medische grondslag van bestreden besluit 1, zoals in samenvatting weergegeven onder 3.2 en 3.3, een onduidelijk of onjuist toetsingskader heeft gehanteerd.
5.5.
De Raad stelt ten slotte vast dat appellante in hoger beroep, ter onderbouwing van haar
opvatting met betrekking tot de ernst van haar beperkingen, heeft volstaan met het overleggen van een nader rapport van 6 december 2011 van Psychosofia. Objectief-medische informatie die
twijfel zou kunnen oproepen aan de juistheid van de medische grondslag van bestreden besluit 1, heeft zij ook in hoger beroep niet ingebracht.
5.6.
Eveneens worden onderschreven de overwegingen en het oordeel van de rechtbank met
betrekking tot bestreden besluit 2. In dit verband overweegt de Raad nog dat appellante ter zitting heeft verklaard dat haar pijlen zich richten op bestreden besluit 1 en dat er geen afzonderlijke bezwaren bestaan tegen de beslissing tot terugvordering van de haar verleende voorschotten.
5.7.
Uit het overwogene onder 5.1 tot en met 5.6 volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Hierin ligt tevens besloten dat het verzoek tot schadevergoeding van appellante dient te worden afgewezen.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als
griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) J.C. Hoogendoorn

EH