ECLI:NL:CRVB:2013:1894

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 oktober 2013
Publicatiedatum
1 oktober 2013
Zaaknummer
12-216 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.F. Bandringa
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Groningen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen. De zaak betreft de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift dat door appellant, A. te B., was ingediend tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Groningen. Het college had bij besluit van 27 april 2011 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand toegekend aan appellant, met ingang van 10 maart 2011. Echter, bij een daaropvolgend besluit van 15 juli 2011 verklaarde het college het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Appellant had het bezwaarschrift op 10 juni 2011 verzonden, maar het college ontving dit pas op 15 juni 2011, wat buiten de wettelijk voorgeschreven termijn van zes weken viel.

De rechtbank Groningen had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat hij reeds op 26 mei 2011 bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 27 april 2011. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze brief tijdig was ingediend. Het college ontkende dat de brief in het dossier aanwezig was en appellant had in een latere brief geen melding gemaakt van deze eerdere bezwaar. Bovendien heeft de Raad vastgesteld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gedurende de bezwaartermijn buiten staat was om bezwaar te maken, ondanks de vermelding van symptomen van PTSS door een psycholoog.

De Centrale Raad van Beroep heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 1 oktober 2013.

Uitspraak

12/216 WWB
Datum uitspraak: 1 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
24 november 2011, 11/867 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Dijk. Het college heeft zich met bericht niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 27 april 2011 heeft het college aan appellant met ingang van 10 maart 2011 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand toegekend.
1.2.
Bij besluit van 15 juli 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 27 april 2011 niet-ontvankelijk verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat het bezwaarschrift niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van zes weken is ingediend, aangezien het bezwaarschrift op 10 juni 2011 is verzonden en door het college op
15 juni 2011 is ontvangen. Verder heeft appellant volgens het college voor de termijnoverschrijding geen verschoonbare reden gegeven.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling en verwijst voor een weergave van de relevante wettelijke bepalingen naar de aangevallen uitspraak.
4.1.
Appellant wijst op zijn brief aan het college van 26 mei 2011 en stelt dat hij reeds met deze brief tegen het besluit van 27 april 2011 bezwaar heeft gemaakt. Appellant heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat hij de brief binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van zes weken na bekendmaking van het besluit van 27 april 2011 bij het college heeft ingediend. Het college heeft namelijk ontkend dat de brief in het dossier van appellant aanwezig was en aangevoerd dat het pas in de beroepsfase van de brief kennis heeft genomen. Bovendien heeft appellant in de brief van 28 juni 2011, geschreven in reactie op de brief van het college van
16 juni 2011 met daarin het verzoek om aan te geven waarom hij het bezwaarschrift van
10 juni 2011 te laat heeft ingediend, geen melding van de brief van 26 mei 2011 gedaan. Indien hij de brief van 26 mei 2011 al op dat moment bij het college had ingediend, had het voor de hand gelegen dat hij daarvan in de brief van 28 juni 2011 melding had gedaan.
4.2.
Dit betekent dat appellant niet tijdig tegen het besluit van 27 april 2011 bezwaar heeft gemaakt.
4.3.
Appellant heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij buiten staat is geweest tijdig een bezwaarschrift in te dienen. Weliswaar vermeldt GZ-psycholoog drs. J.E.J. van der Velden in haar brief van 7 juni 2012 dat appellant symptomen van PTSS vertoonde, dat hij daarvoor behandeld is, dat hij in de daarop volgende gesprekken heeft verteld dat hij geregeld angstig is en bijvoorbeeld de post niet durft te openen, maar daaruit blijkt niet dat appellant gedurende de gehele bezwaartermijn buiten staat is geweest om bezwaar te maken. Daarbij is van belang dat appellant, nu hij gelet op 4.1 stelt dat hij bij brief van 26 mei 2011 tijdig bezwaar heeft gemaakt, op dat moment van het besluit van 27 april 2011 kennelijk op de hoogte was. Het college heeft het bezwaar tegen het besluit van 27 april 2011 daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.4.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Geen aanleiding bestaat voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2013.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) J.T.P. Pot

HD