ECLI:NL:CRVB:2013:1900

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 oktober 2013
Publicatiedatum
1 oktober 2013
Zaaknummer
12-1395 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.F. Bandringa
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting en intrekking van bijstand op basis van niet verstrekte gegevens en bewijsstukken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 10 maart 2008 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), werd door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam verzocht om bepaalde gegevens en bewijsstukken te verstrekken in het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van zijn bijstand. Appellant heeft echter niet alle gevraagde informatie kunnen aanleveren, wat leidde tot de opschorting van zijn bijstandsrecht per 21 juni 2011 en uiteindelijk tot de intrekking van zijn bijstand op 26 juli 2011.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de opschorting en intrekking van de bijstand terecht zijn geweest, omdat appellant niet tijdig de gevraagde gegevens had verstrekt. De Raad oordeelde dat het college bevoegd was om het recht op bijstand op te schorten en later in te trekken, en dat er geen reden was om aan te nemen dat appellant niet verwijtbaar in verzuim was geweest.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig verstrekken van relevante gegevens in het kader van bijstandsverlening en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen.

Uitspraak

12/1395 WWB
Datum uitspraak: 1 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
18 januari 2012, 11/4896 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Mathoerapersad, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2013. Voor appellant is mr. Mathoerapersad verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. A.C. van Helvoort.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 10 maart 2008 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Bij brief van 16 juni 2011 heeft het college appellant in het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand verzocht om op 21 juni 2011 om 9.00 uur op het kantoor van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) te verschijnen en de volgende gegevens en bewijsstukken mee te nemen:
-een geldig identiteitsbewijs;
-de volledige naam, de geboortedatum en het volledige adres van de vriend uit [plaatsnaam] waar appellant verblijft wanneer hij in [plaatsnaam] is;
-de volledige naam, de geboortedatum en het volledige adres van de vriendin uit [plaatsnaam] aan wie appellant volgens zijn bankafschriften bedragen heeft overgemaakt;
-bankafschriften of transactieoverzichten over de periode van 1 januari 2010 tot en met
13 januari 2011 van alle rekeningen waarover appellant beschikt.
1.3.
Bij besluit van 21 juni 2011 heeft het college het recht op bijstand van appellant met ingang van 21 juni 2011 met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB opgeschort. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellant niet alle gegevens en bewijsstukken, genoemd onder 1.2, naar het gesprek van 21 juni 2011 heeft meegenomen. Het college heeft daarbij tevens appellant verzocht om op 28 juni 2011 om 9.00 uur op het kantoor van de DWI te verschijnen en de gevraagde stukken alsnog mee te nemen.
1.4.
Bij besluit van 26 juli 2011 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van
21 juni 2011 met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB ingetrokken op de grond dat appellant niet alsnog alle gevraagde gegevens en bewijsstukken heeft verstrekt.
1.5.
Bij besluit van 31 augustus 2011 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 21 juni 2011 en 26 juli 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op de nader te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Artikel 54, eerste lid, van de WWB bepaalt dat, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken kan opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft. Het tweede lid bepaalt dat het college aan de belanghebbende mededeling doet van de opschorting en hem uitnodigt binnen een door hem te stellen termijn het verzuim te herstellen.
4.1.2. Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van die termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
4.2.
Ter zitting is komen vast te staan dat aan de opschorting van het recht op bijstand en de intrekking van de bijstand uitsluitend ten grondslag ligt dat appellant de volgende gegevens en bewijsstukken niet binnen de gegeven termijnen heeft verstrekt:
-het volledige adres van de vriendin uit [plaatsnaam] ([naam vriendin]) aan wie appellant volgens zijn bankafschriften bedragen heeft overgemaakt en van wie hij bedragen heeft ontvangen;
-een uitdraai van de bankafrekening van appellant over de periode van 1 januari 2011 tot en met 12 januari 2011.
4.3.
Appellant voert aan dat de adresgegevens van[naam vriendin] uit [plaatsnaam] niet van belang zijn voor de beoordeling van de bijstand. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de gedingstukken blijkt dat appellant en[naam vriendin] in de periode van februari 2010 tot en met mei 2010 verscheidene malen bedragen, oplopend tot € 150,-, naar elkaars bankrekeningen hebben overgemaakt, dat appellant op 22 maart 2011 een bedrag van € 160,- naar de rekening van[naam vriendin] heeft overgemaakt en dat zij op 27 april 2011 een bedrag van € 40,- naar zijn rekening heeft overgemaakt. Voorts staat vast dat appellant met grote regelmaat in [plaatsnaam] was. Het college heeft daarom terecht verzocht om verstrekking van de adresgegevens van[naam vriendin] om bij haar nadere inlichtingen te kunnen inwinnen over de overboekingen en mogelijk ook over het verblijf van appellant in [plaatsnaam].
4.4.
Het betoog van appellant dat het college ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van zijn aanbod om enkele bankafschriften in de bezwaarfase te mogen overleggen, slaagt evenmin. De rechtbank heeft terecht overwogen dat volgens vaste rechtspraak in geval van opschorting en intrekking zoals hier aan de orde in beginsel geen betekenis wordt toegekend aan gegevens of bescheiden die tijdens de bezwaarfase alsnog ter beschikking worden gesteld en dat er geen aanleiding is om van dit uitgangspunt af te wijken. Verder voert appellant aan dat hij niet verwijtbaar in verzuim is geweest om de stukken te verstrekken, aangezien het gemakkelijk kan gebeuren dat bij een aanzienlijke hoeveelheid bankafschriften enkele over het hoofd worden gezien. Ook dit betoog slaagt niet, reeds omdat het college appellant bij het opschortingsbesluit van 21 juni 2011 uitdrukkelijk heeft verzocht om een uitdraai van de bankafrekening over de beperkte periode van 1 januari 2011 tot en met 12 januari 2011 te verstrekken. Aangezien een dergelijke uitdraai nog steeds ontbreekt is bovendien onduidelijk of in die periode mutaties hebben plaatsgevonden die voor de bijstandsverlening van belang kunnen zijn.
4.5.
Gelet op het voorgaande kan niet worden geoordeeld dat appellant niet kan worden verweten dat hij verzuimd heeft de betreffende gegevens en bewijsstukken te verstrekken. Daarom was het college bevoegd om het recht op bijstand op te schorten en de bijstand vervolgens in te trekken. Er is geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van deze bevoegdheden gebruik heeft kunnen maken.
4.6.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4.7.
Voor een veroordeling tot het vergoeden van wettelijke rente bestaat, gelet op wat onder 4.6 is overwogen, geen aanleiding.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2013.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) J.T.P. Pot

HD