ECLI:NL:CRVB:2013:2033

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 oktober 2013
Publicatiedatum
14 oktober 2013
Zaaknummer
11-7016 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Dordrecht inzake WIA-uitkering en proceskostenveroordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 25 oktober 2011. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard en de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit bevestigd. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. F. Reith, heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank verzuimd heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) te veroordelen in de proceskosten. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en later een nadere brief gestuurd. Appellant heeft het hoger beroep gedeeltelijk ingetrokken, maar de grond over de proceskostenveroordeling aangehouden.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het hoger beroep zich enkel richt op de proceskostenveroordeling. De Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte het beroep ongegrond heeft verklaard, gezien de besluitvorming van het Uwv. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze is aangevochten en verklaart het beroep tegen het besluit van 1 maart 2011 niet-ontvankelijk. Het beroep tegen het besluit van 30 maart 2011 wordt gegrond verklaard, en het Uwv wordt veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 944,--.

De Raad overweegt dat de wegingsfactor voor de te vergoeden proceskosten niet hoeft te worden aangepast, omdat het Uwv zijn standpunt heeft verlaten na de toelichting van appellant. De kosten worden begroot op € 472,- in beroep en € 472,- in hoger beroep. De uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier, en is openbaar uitgesproken op 4 oktober 2013.

Uitspraak

11/7016 WIA
Datum uitspraak: 4 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van
25 oktober 2011, 11/414 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant]te [woonplaats](appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Reith, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 1 oktober 2012 heeft de opvolgend gemachtigde van appellant,
mr. B.J.M. de Leest, advocaat, het hoger beroep gedeeltelijk ingetrokken en de Raad gelijktijdig verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten en het griffierecht.
Het Uwv heeft een nadere brief ingezonden.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet, is een onderzoek ter zitting achterwege gelaten.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 1 maart 2011 heeft het Uwv gegrond verklaard het bezwaar tegen het besluit van 8 april 2010 en besloten het recht op uitkering van appellant op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) niet ingaande 8 juni 2010 maar per
10 januari 2011 te beëindigen. Verder heeft het Uwv de kosten van bezwaar van appellant vergoed.
1.2. Nadat tegen het besluit van 1 maart 2011 beroep was ingesteld, heeft het Uwv dat besluit ingetrokken en vervangen door een - inhoudelijk grotendeels gelijkluidend - besluit van
30 maart 2011. Toegevoegd was een overweging waarin een op 17 september 2010 door het Uwv ontvangen ingebrekestelling werd afgewezen. Appellant heeft hier gronden tegen ingediend. De rechtbank werd verzocht het besluit van 30 maart 2011 met toepassing van artikel 6:18 en 6:19 van de Awb in de lopende procedure te betrekken.
1.3. Bij brief van 26 april 2011 heeft het Uwv alsnog erkend een dwangsom aan appellant verschuldigd te zijn en heeft het Uwv een bedrag van € 1.260,- aan hem betaalbaar gesteld.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit bevestigd.
3.1.
In hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant, naast medische en arbeidskundige gronden, aangevoerd dat in de aangevallen uitspraak is verzuimd het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten in beroep.
3.2.
Bij brief van 1 oktober 2012 heeft gemachtigde van appellant het hoger beroep ingetrokken, met uitzondering van de grond over het niet vergoeden van proceskosten in beroep. Appellant heeft de Raad verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten in beroep en in hoger beroep en te bepalen dat het Uwv het griffierecht vergoedt. Verder heeft appellant bestreden dat de wegingsfactor - zoals door het Uwv gesteld - zeer licht zou zijn.
4.1.
De Raad stelt vast dat het hoger beroep zich nog slechts richt tegen de aangevallen uitspraak, voor zover daarin is verzuimd over te gaan tot een proceskostenveroordeling in beroep en komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Appellant heeft met juistheid de in 4.1 vermelde grond voorgedragen. Gezien de besluitvorming van het Uwv, als vermeld in overweging 1.2 en 1.3, is het beroep in de aangevallen uitspraak ten onrechte ongegrond verklaard. Op grond hiervan dient de aangevallen uitspraak vernietigd te worden, voor zover aangevochten. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen wordt het beroep tegen het besluit van 1 maart 2011
niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep tegen het besluit van 30 maart 2011 wordt gegrond verklaard. Dat besluit wordt vernietigd voor zover het verzoek om vergoeding op grond van de Wet dwangsom is afgewezen. Het Uwv wordt veroordeeld in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken en tot betaling van het griffierecht in beroep en hoger beroep.
4.3.
Ten aanzien van de vraag welke wegingsfactor bij de vaststelling van de te vergoeden proceskosten moet worden gehanteerd wordt overwogen, dat namens appellant bij brief van 19 april 2011 een toelichting is gegeven over de ingebrekestelling en dat het Uwv nadien het eerder ingenomen standpunt heeft verlaten. Er wordt onder deze omstandigheden geen aanleiding gezien om af te wijken van wegingsfactor 1, die bij zaken van gemiddeld gewicht wordt gehanteerd. De kosten die appellant voor de behandeling van de beroeps- en hoger beroepsprocedure heeft moeten maken en voor vergoeding in aanmerking komen, worden
- ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht - daarom begroot op € 472,- in beroep en
€ 472,- in hoger beroep.
4.4.
Ten slotte merkt de Raad op dat uit het bepaalde in artikel 22, vijfde lid, van de Beroepswet volgt dat appellant zich rechtstreeks tot het Uwv kan wenden met een verzoek om vergoeding van het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 1 maart 2011 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 30 maart 2011 gegrond en vernietigt dat besluit
voor zover daarbij vergoeding op grond van de Wet dwangsom is afgewezen;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 944,--.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) K.E. Haan

QH