ECLI:NL:CRVB:2013:2046

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 oktober 2013
Publicatiedatum
15 oktober 2013
Zaaknummer
12-2392 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.F. Bandringa
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens verzwegen bankrekeningen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante en haar partner, die bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De intrekking vond plaats omdat appellante en haar partner niet alle gevraagde bankafschriften hadden overgelegd, ondanks herhaalde verzoeken van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.

De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. Het college had in het kader van een heronderzoek op 8 oktober 2010 verzocht om afschriften van alle bankrekeningen van appellante en haar partner. Na het niet tijdig overleggen van deze gegevens, werd de bijstand opgeschort en later ingetrokken. De Raad oordeelde dat appellante niet had voldaan aan haar inlichtingenverplichting, waardoor het college gerechtigd was om de bijstand in te trekken.

De Raad bevestigde dat de intrekking van de bijstand met ingang van 25 oktober 2010 rechtmatig was, omdat appellante niet tijdig de gevraagde gegevens had verstrekt. Ook werd vastgesteld dat het college bevoegd was om de bijstand over een langere periode in te trekken, omdat er twijfels bestonden over de juistheid van de verstrekte informatie. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

12/2392 WWB
Datum uitspraak: 15 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 28 maart 2012, 11/1712 WWB (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I.P.M.J. Nelemans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 3 september 2013. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante en haar partner [naam partner] ontvingen bijstand naar de norm voor gehuwden, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
In het kader van een heronderzoek heeft het college appellante en [naam partner] bij brief van 8 oktober 2010 verzocht om onder meer afschriften van al hun bank- en/of girorekeningen van de laatste zes maanden uiterlijk 22 oktober 2010 te overleggen. Hierop is niet gereageerd. Bij besluit van 25 oktober 2010 heeft het college met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB het recht op bijstand van appellante en [naam partner] opgeschort met ingang van 25 oktober 2010 en is wederom verzocht de in de brief van 8 oktober 2010 vermelde gegevens uiterlijk
8 november 2010 over te leggen. Uit de vervolgens door appellante overgelegde afschriften van de rekening bij de Rabobank met nummer [nr. 1] bleek dat appellante over verschillende bankrekeningen beschikte, die niet bij het college bekend waren. Uit de naar aanleiding hiervan door het college bij de Belastingdienst opgevraagde informatie, bleek het om vier verzwegen bankrekeningen te gaan, waaronder een rekening op naam van [naam partner] bij ABN-AMRO met nummer [nr. 2]. Het college heeft bij besluit van 22 november 2010 appellante en [naam partner] in de gelegenheid gesteld de afschriften van alle bank- en girorekeningen in te leveren, thans over de periode vanaf 1 november 2008. Hierbij heeft het college tevens te kennen gegeven, dat indien niet uiterlijk 6 december 2010 de gevraagde gegevens zijn verstrekt, de bijstand vanaf 25 oktober 2010 kan worden beëindigd. Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend.
1.3.
Bij besluit van 16 december 2010 heeft het college de bijstand van appellante en [naam partner] ingetrokken met ingang van 25 oktober 2010. Bij besluit van 21 december 2010 heeft het college de bijstand over de periode van 1 november 2008 tot 25 oktober 2010 ingetrokken en tevens de over deze periode gemaakte kosten van bijstand van appellante en [naam partner] teruggevorderd tot een bedrag van € 9.059,10.
1.4.
Bij besluit van 3 maart 2011 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 16 december 2010 en 21 december 2010 ongegrond verklaard. Aan de intrekking van de bijstand met ingang van 25 oktober 2010 heeft het college artikel 54, vierde lid, van de WWB ten grondslag gelegd, omdat appellante en [naam partner] niet binnen de hen bij besluit van 22 november 2010 gegeven hersteltermijn alle gevraagde gegevens hebben overgelegd. Aan de intrekking van de bijstand over de periode van 1 november 2008 tot 25 oktober 2010 heeft het college ten grondslag gelegd dat wegens het ontbreken van alle bankgegevens over de gevraagde periode onvoldoende inzicht in de vermogens- en inkomenspositie van appellante en [naam partner] is verkregen waardoor het recht op (aanvullende) bijstand over deze periode niet is vast te stellen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Intrekking bijstand met ingang van 25 oktober 2010
4.1.
Het besluit tot opschorting van de bijstand staat in rechte vast, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand met ingang van 25 oktober 2010 op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB in rechte stand kan houden. Met de rechtbank wordt allereerst vastgesteld dat in het kader van die beoordeling de door het college gevraagde afschriften van alle bankrekeningen waar appellante en [naam partner] de beschikking over hebben van belang zijn om het recht op bijstand vast te stellen. Vervolgens wordt vastgesteld dat appellante op de uiterste inleverdatum van 6 december 2010 afschriften van slechts één bankrekening heeft overgelegd. Uit de gedingstukken is niet gebleken dat appellante over de overige gevraagde gegevens niet tijdig heeft kunnen beschikken. Appellante heeft vóór het verstrijken van de termijn slechts aan haar klantmanager doorgegeven dat zij de afschriften van de overige bankrekeningen niet zal inleveren. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het appellante niet kan worden verweten dat zij verzuimd heeft tijdig de gevraagde gegevens te verstrekken.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB is voldaan. Er is geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Intrekking bijstand over de periode van 1 november 2008 tot 25 oktober 2010
4.3.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB, voor zover van belang, doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
4.4.
Artikel 53a, tweede lid, van de WWB (tekst tot 1 januari 2013) bepaalt dat het college bevoegd is om onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel voortzetting van bijstand.
4.5.
Indien de belanghebbende de inlichtingenverplichting niet in voldoende mate nakomt en als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of de belanghebbende verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de WWB, kan de bijstand worden geweigerd, beëindigd of ingetrokken.
4.6.
Vaststaat dat appellante en [naam partner] geen mededeling hebben gedaan van alle op hun naam staande bankrekeningen. Nu op basis hiervan redelijkerwijs kon worden getwijfeld aan de juistheid of de volledigheid van de door appellante en [naam partner] over hun financiële situatie verstrekte inlichtingen, en op basis daarvan twijfel bestond over de rechtmatigheid van de hun verleende bijstand, was het college gerechtigd bankafschriften te verlangen over een periode verder in het verleden liggend. Appellante wordt dan ook niet gevolgd in haar stelling dat het college in dit geval slechts over een periode van hoogstens drie maanden bankafschriften had kunnen opvragen.
4.7.
Vaststaat dat appellante en [naam partner] geen volledige inzage hebben verstrekt in de onder 1.2 genoemde rekening bij ABN-AMRO. Met betrekking tot die rekening zijn slechts twee afschriften van 27 augustus 2010 en 24 september 2010 overgelegd terwijl uit eerstgenoemd afschrift blijkt dat die rekening al langer actief is. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft appellante in bezwaar en beroep weliswaar afschriften van verschillende rekeningen overgelegd, maar ontbrak een compleet overzicht van deze ABN-AMRO rekening. Door het ontbreken van een dergelijk overzicht kan met betrekking tot deze rekening niet worden beoordeeld of het - zoals appellante stelt - een inactieve rekening betreft dan wel een spaarrekening betreft die tijdens de bijstandsperiode is geopend en waarop tijdens die periode is gespaard. De Raad kan appellante voorts niet volgen in de door haar aangevoerde grond dat het college haar een nadere hersteltermijn had dienen te verstrekken voor het overleggen van deze stukken en zij gewezen had moet worden op de gevolgen van het niet inleveren hiervan. Appellante had in dit geval in beginsel ook nog in hoger beroep alle gevraagde bankafschriften van de ABN-AMRO rekening kunnen overleggen. Aan de hand hiervan had het college kunnen beoordelen of alsdan alle gegevens voorhanden waren om het recht op bijstand in de te beoordelen periode vast te stellen. Appellante heeft deze gegevens echter niet overgelegd.
4.8.
Nu een volledige inzage in alle bankafschriften door appellante ook in hoger beroep niet is verstrekt, kan in de periode van 1 november 2008 tot 25 oktober 2010 het recht op (aanvullende) bijstand niet worden vastgesteld.
4.9.
Het college was gelet op 4.8 bevoegd om de bijstand over de hier in geding zijnde periode in te trekken en de als gevolg van deze intrekking gemaakte kosten van bijstand van appellante terug te vorderen. Tegen de wijze waarop het college van de intrekkings- en terugvorderingsbevoegdheid gebruik heeft gemaakt zijn geen zelfstandige beroepsgronden gericht.
4.10.
Uit 4.1 tot en met 4.9 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2013.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) A.C. Oomkens

HD