ECLI:NL:CRVB:2013:2101

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2013
Publicatiedatum
17 oktober 2013
Zaaknummer
13-3808 ZW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak

Op 16 oktober 2013 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker die in beroep ging tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), waarin hem werd meegedeeld dat zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) per 5 november 2012 zou worden beëindigd. Het Uwv stelde dat verzoeker vanaf die datum geschikt werd geacht voor het verrichten van zijn arbeid en dat hij niet toegenomen arbeidsongeschikt was sinds zijn ziekmelding op 9 augustus 2012.

Verzoeker had eerder bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep verzocht verzoeker om een voorlopige voorziening, waarbij hij stelde dat hij niet in staat was om te werken vanwege zijn arbeidsongeschiktheid en dat zijn uitkering zou worden stopgezet als hij niet aan het werk ging.

De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker niet had aangetoond dat er sprake was van een spoedeisend belang bij het treffen van de voorlopige voorziening. Er waren geen stukken overgelegd die zijn financiële noodsituatie onderbouwden. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet had aangetoond dat zijn belangen zo zwaarwegend waren dat hij de uitkomst van de bodemprocedure niet kon afwachten. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

De uitspraak werd gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 16 oktober 2013.

Uitspraak

13/3808 ZW-VV
Datum uitspraak: 16 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[Verzoeker] te[woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. R.A.U. Juchter van Bergen Quast, advocaat, bij brief van 15 juli 2013 een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
Met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de behandeling van dit verzoek om een voorlopige voorziening op een zitting, achterwege gelaten.

OVERWEGINGEN

1.
Voor een overzicht van de voor de beoordeling van het verzoek van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de voorzieningenrechter naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
2.
Bij besluit van 28 november 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv na bezwaar het besluit van 5 november 2012 gehandhaafd waarbij verzoeker is meegedeeld dat zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 5 november 2012 wordt beëindigd, omdat hij vanaf die datum geschikt wordt geacht voor het verrichten van zijn arbeid en dat hij vanaf de datum ziekmelding op 9 augustus 2012 niet toegenomen arbeidsongeschikt is dan wel doorlopend arbeidsgeschikt is.
3.
Bij de aangevallen uitspraak van 3 juli 2013, 13/277, heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat de rechtbank geen aanleiding heeft gezien om het medische onderzoek van de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. De rechtbank zag evenmin aanknopingspunten om het (medisch) oordeel van de verzekeringsartsen onjuist te achten. Volgens de rechtbank heeft de bezwaarverzekeringsarts in het rapport van 12 februari 2013 bovendien afdoende gereageerd op de door verzoeker in beroep overgelegde medische stukken.
4.
In hoger beroep heeft verzoeker zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. In zijn verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft hij verzocht om de voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat het besluit van 28 november 2012 wordt vernietigd en te bepalen dat Saidi per 2010 doorlopend arbeidsongeschikt bevonden moet worden en dus per datum ziekmelding arbeidsongeschikt moet worden geacht; subsidiair een voorlopige voorziening te treffen zoals de voorzieningenrechter in goede justitie behoort te treffen.
5.
De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.2.
Namens verzoeker is aangevoerd dat het spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening is gelegen in het feit dat verzoeker wordt gedwongen om aan het werk te gaan, terwijl hij daartoe vanwege zijn arbeidsongeschiktheid niet in staat is, en er stopzetting dreigt van zijn uitkering als hij daaraan geen gevolg geeft.
5.3.
De beantwoording van de vraag of sprake is van onverwijlde spoed spitst zich in het onderhavige geval in het bijzonder toe op de vraag of sprake is van een spoedeisend belang in financieel opzicht.
5.4.
Verzoeker is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van de door hem verzochte voorlopige voorziening. Van bijzondere betekenis hierbij is dat van de zijde van verzoeker in het geheel geen stukken in het geding zijn gebracht welke kunnen dienen ter onderbouwing van zijn stelling met betrekking tot zijn financiële noodsituatie.
5.5.
Ook op andere wijze is niet gebleken van een voor verzoeker zo zwaarwegend belang dat de behandeling van de bodemprocedure niet door hem zou kunnen worden afgewacht. Het verzoek om een voorlopige voorziening dient dan ook te worden afgewezen.
6.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) P. Boer

HD