ECLI:NL:CRVB:2013:2101
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak
Op 16 oktober 2013 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker die in beroep ging tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), waarin hem werd meegedeeld dat zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) per 5 november 2012 zou worden beëindigd. Het Uwv stelde dat verzoeker vanaf die datum geschikt werd geacht voor het verrichten van zijn arbeid en dat hij niet toegenomen arbeidsongeschikt was sinds zijn ziekmelding op 9 augustus 2012.
Verzoeker had eerder bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep verzocht verzoeker om een voorlopige voorziening, waarbij hij stelde dat hij niet in staat was om te werken vanwege zijn arbeidsongeschiktheid en dat zijn uitkering zou worden stopgezet als hij niet aan het werk ging.
De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker niet had aangetoond dat er sprake was van een spoedeisend belang bij het treffen van de voorlopige voorziening. Er waren geen stukken overgelegd die zijn financiële noodsituatie onderbouwden. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet had aangetoond dat zijn belangen zo zwaarwegend waren dat hij de uitkomst van de bodemprocedure niet kon afwachten. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
De uitspraak werd gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 16 oktober 2013.