ECLI:NL:CRVB:2013:2134
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- M. Hillen
- R. van der Spoel
- Rechtspraak.nl
Herziening van AOW naar gehuwdenpensioen en de criteria voor gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De appellant, die sinds maart 2007 een ouderdomspensioen ontving op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor ongehuwden, meldde in juli 2010 dat hij samenwoonde met [naam C.]. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft hierop een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van het verleende pensioen, wat leidde tot de herziening van het pensioen naar het gehuwdenpensioen en een terugvordering van onverschuldigd betaald pensioen over een periode van meer dan drie jaar.
De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat de appellant en [naam C.] hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en dat er onvoldoende bewijs was voor het ontbreken van wederzijdse zorg. De appellant ging hiertegen in hoger beroep, stellende dat er geen gezamenlijke huishouding was en dat [naam C.] slechts als gast bij hem verbleef zonder zorg te verlenen.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het oordeel van de rechtbank dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding werd bevestigd. De Raad concludeerde dat er voldoende aanwijzingen waren voor wederzijdse zorg, onder andere door de zorg die [naam C.] verleende in de huishouding en de gezamenlijke activiteiten die zij ondernamen. De Raad oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand bleven. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.