ECLI:NL:CRVB:2013:2279

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 november 2013
Publicatiedatum
1 november 2013
Zaaknummer
11-57 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep wegens tegemoetkoming door het Uwv en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. P. Hanenberg, hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het hoger beroep werd ingesteld na een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam op 25 november 2010. Tijdens de zitting op 6 april 2012 is appellante in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv niet aanwezig was. Na het heropenen van het onderzoek heeft een psychiater op 19 december 2012 een rapport uitgebracht. Op 22 mei 2013 heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarna mr. Hanenberg op 30 mei 2013 het hoger beroep heeft ingetrokken en verzocht om proceskostenvergoeding.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het hoger beroep is ingetrokken omdat het Uwv volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante. De Raad heeft vervolgens geoordeeld dat het Uwv veroordeeld kan worden in de proceskosten die appellante heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep. De kosten zijn begroot op € 944,- voor rechtsbijstand in beroep, € 944,- voor rechtsbijstand in hoger beroep en € 19,20 aan reiskosten.

De Raad heeft echter geoordeeld dat kosten in bezwaar niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat deze kosten niet zijn gemaakt voor beroepsmatige rechtsbijstand. De appellante kan zich voor vergoeding van het griffierecht rechtstreeks tot het Uwv wenden. De uiteindelijke beslissing van de Centrale Raad van Beroep was om het Uwv te veroordelen tot een totaalbedrag van € 1.907,20 aan proceskosten.

Uitspraak

Datum uitspraak: 1 november 2013
11/57 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 novemer 2010, 10/1824 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. P. Hanenberg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2012. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Hanenberg. Het Uwv is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
De Raad heeft het onderzoek heropend en een psychiater tot deskundige benoemd. Deze heeft op 19 december 2012 rapport uitgebracht.
Het Uwv heeft op 22 mei 2013 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 30 mei 2013 heeft mr. Hanenberg namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Bij brief van 5 juni 2013 heeft het Uwv meegedeeld geen gebruik te maken van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
De Raad stelt vast dat het hoger beroep is ingetrokken omdat het Uwv met het besluit van
22 mei 2013 geheel aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), begroot op € 944,- voor verleende rechtsbijstand in beroep, € 944,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep en € 19,20 aan reiskosten die appellante heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting bij de Raad.
Met betrekking tot het verzoek tot vergoeding van de kosten in bezwaar overweegt de Raad dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb bepaalt dat een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb uitsluitend betrekking kan hebben op de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Van dergelijke kosten is de Raad niet gebleken.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellante zich rechtstreeks tot het Uwv wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 1.907,20.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van J.A. Achterberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) J.A. Achterberg

HD