ECLI:NL:CRVB:2013:2294

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 november 2013
Publicatiedatum
5 november 2013
Zaaknummer
12-2750 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens onttrekking aan vrijheidsstraf

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De appellante ontving vanaf 8 mei 2008 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Echter, uit gegevens van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) bleek dat zij per 31 juli 2007 in het opsporingsregister was opgenomen wegens een openstaande vrijheidsstraf. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht heeft daarop op 15 augustus 2011 de bijstand van appellante met ingang van 1 augustus 2011 ingetrokken, omdat zij zich onttrok aan de tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd door het college ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. In haar verweer stelde zij dat zij zich niet bewust was van de onttrekking aan de vervangende hechtenis en dat haar fysieke en psychische klachten niet in de beoordeling waren meegenomen. De Raad overwoog dat volgens artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB geen recht op bijstand bestaat voor degene die zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. De Raad concludeerde dat appellante gedurende de relevante periode geen recht op bijstand had, omdat zij de vervangende hechtenis nog niet had uitgezeten.

De Raad bevestigde dat het college de bijstand van appellante terecht had ingetrokken en dat er geen zeer dringende redenen waren om van deze intrekking af te wijken. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. De beslissing werd openbaar gemaakt op 5 november 2013.

Uitspraak

12/2750 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 29 maart 2012, 11/4052 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.J. Tieman, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2013. Voor appellante is verschenen mr. Tieman. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. van Beveren.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving vanaf 8 mei 2008 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Uit een koppeling van uitkeringsgegevens met gegevens van het opsporingsregister van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) blijkt dat appellante per 31 juli 2007 in dit register is opgenomen wegens een nog openstaande vrijheidsstraf. Het college heeft vervolgens bij besluit van 15 augustus 2011 de bijstand van appellant met ingang van
1 augustus 2011 ingetrokken.
1.2. Bij besluit van 22 november 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 augustus 2011 ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante vanaf 1 augustus 2011 geen recht op bijstand heeft omdat gebleken is dat zij zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. Er is geen sprake van zeer dringende redenen op grond waarvan appellante vanaf die datum toch bijstand moet worden verleend.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij heeft
- samengevat - aangevoerd, dat zij zich niet bewust heeft onttrokken aan de openstaande vervangende hechtenis. Zij heeft in 2007 geen kennis genomen van de omzetting van haar taakstraf in vervangende hechtenis. Voorts kampt appellante met fysieke en psychische klachten en is haar leven ernstig verstoord geraakt door de intrekking van haar bijstand. Deze aspecten hadden meegewogen moeten worden bij de beoordeling of het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking van de bijstand gebruik had kunnen maken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB heeft geen recht op bijstand degene die zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel.
4.2.
Uit de gedingstukken blijkt dat een in 2004 aan appellante opgelegde taakstraf in 2007 is omgezet in vervangende hechtenis. Vaststaat dat in de te beoordelen periode van 1 augustus 2011 tot en met 15 augustus 2011 appellante deze vervangende hechtenis nog niet had uitgezeten. Appellante had dan ook gedurende deze periode ingevolge het onder 4.1 genoemde artikellid geen recht op bijstand. Appellante heeft niet betwist dat zich geen zeer dringende redenen in de zin van artikel 16, eerste lid, van de WWB voordoen.
4.3.
Uit de gedingstukken blijkt dat de onder 1.1 genoemde koppeling van uitkeringsgegevens met gegevens van het CJIB op 1 augustus 2011 tot stand is gebracht. Het college voert het beleid dat de bijstand van personen die vóór 1 augustus 2011 al in het opsporingsregister zijn opgenomen niet eerder dan per 1 augustus 2011 kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Het college heeft in overeenstemming daarmee de bijstand van appellante met ingang van
1 augustus 2011 ingetrokken.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het college ingevolge artikel 54, derde lid, aanhef en onder b, van de WWB de bevoegdheid toekwam de bijstand van appellante vanaf 1 augustus 2011 in te trekken. Dat appellante niet op de hoogte was - dan wel kon zijn - van de omzetting van haar taakstraf is door haar slechts gesteld en niet met verifieerbare stukken onderbouwd. Het voorgaande noch hetgeen appellante over haar lichamelijke en psychische gesteldheid heeft gesteld leidt tot het oordeel dat het college niet in redelijkheid van de bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2013.
(getekend) M. Hillen
(getekend) V.C. Hartkamp

HD