Uitspraak
OVERWEGINGEN
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij heeft
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De appellante ontving vanaf 8 mei 2008 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Echter, uit gegevens van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) bleek dat zij per 31 juli 2007 in het opsporingsregister was opgenomen wegens een openstaande vrijheidsstraf. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht heeft daarop op 15 augustus 2011 de bijstand van appellante met ingang van 1 augustus 2011 ingetrokken, omdat zij zich onttrok aan de tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd door het college ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. In haar verweer stelde zij dat zij zich niet bewust was van de onttrekking aan de vervangende hechtenis en dat haar fysieke en psychische klachten niet in de beoordeling waren meegenomen. De Raad overwoog dat volgens artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB geen recht op bijstand bestaat voor degene die zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. De Raad concludeerde dat appellante gedurende de relevante periode geen recht op bijstand had, omdat zij de vervangende hechtenis nog niet had uitgezeten.
De Raad bevestigde dat het college de bijstand van appellante terecht had ingetrokken en dat er geen zeer dringende redenen waren om van deze intrekking af te wijken. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. De beslissing werd openbaar gemaakt op 5 november 2013.