ECLI:NL:CRVB:2013:2338

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2013
Publicatiedatum
7 november 2013
Zaaknummer
11-5637 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. Kooper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om hogere garantie-uitkering in verband met alimentatieplicht voor zoon

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 november 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een verzoek had ingediend om een hogere garantie-uitkering op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Appellant, geboren in 1939 en erkend als burger-oorlogsslachtoffer, had in maart 2011 verzocht om een verhoging van zijn garantie-uitkering vanwege zijn alimentatieplicht voor zijn zoon, geboren in 1992. Dit verzoek werd door de Sociale verzekeringsbank afgewezen, met als argument dat de aan appellant toegekende garantie-uitkering al was berekend op het hoogst mogelijke percentage van 65, omdat hij samenwoonde met een vrouw.

De Raad overwoog dat de wetgeving geen ruimte biedt voor afwijkingen van dit percentage, en dat de persoonlijke omstandigheden van appellant, die na de besluitvorming waren gewijzigd, niet konden worden meegenomen in de beoordeling van het verzoek. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit in stand bleef en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de Wubo en de beperkingen die deze wet oplegt aan de toekenning van uitkeringen aan samenwonende uitkeringsgerechtigden. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

11/5637 WUBO
Datum uitspraak: 7 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (Spanje) (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 8 september 2011, kenmerk BZ01334655 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2013. Daar is appellant, zoals door hem bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom- van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 1939, is op grond van blijvende psychische invaliditeit erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. Aan hem zijn toegekend de toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wubo, een garantie-uitkering en verschillende voorzieningen.
1.2.
In maart 2011 heeft appellant verzocht hem een hogere garantie-uitkering toe te kennen in verband met de alimentatieplicht voor zijn zoon [F.] (geboren in 1992). Dat verzoek is door verweerder afgewezen bij besluit van 28 april 2011. Het daartegen gemaakt bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.
De Raad overweegt als volgt.
2.1.
Appellant woonde ten tijde hier van belang in Zoetermeer samen met mevrouw[naam mevrouw]. Om die reden is op grond van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wubo de aan hem toegekende garantie-uitkering berekend naar het percentage van 65. Dat is het hoogst mogelijke percentage waarnaar een garantie-uitkering op grond van de Wubo kan worden berekend voor een gehuwde (of samenwonende) uitkeringsgerechtigde van 65 jaar of ouder. Verweerder heeft niet de mogelijkheid daarvan af te wijken. Het verzoek van appellant om het percentage van de garantie-uitkering te verhogen vanwege de alimentatieplicht voor zijn zoon [F.] is dan ook op goede gronden afgewezen.
2.2.
In beroep heeft appellant aangegeven dat zijn persoonlijke omstandigheden zijn gewijzigd omdat hij niet meer samenwoont. Die situatie is ontstaan na (de besluitvorming op) de hier voorliggende aanvraag en kan dan ook bij de beoordeling daarvan niet worden betrokken.
2.3.
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit in rechte stand houdt en het beroep ongegrond moet worden verklaard.
3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. Kooper, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2013.
(getekend) R. Kooper
(getekend) S.K. Dekker

HD