ECLI:NL:CRVB:2013:2473

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 november 2013
Publicatiedatum
19 november 2013
Zaaknummer
12-4799 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor huurdoorbetaling tijdens detentie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 22 november 2009 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand om achterstallige huur te betalen tijdens zijn detentie. Deze aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam afgewezen, omdat appellant niet tijdig had verzocht om doorbetaling van de woonlasten. De Raad oordeelde dat appellant, ondanks de mogelijkheid om op grond van buitenwettelijk begunstigend beleid bijstand te vragen, niet had voldaan aan de vereisten om een aanvraag in te dienen voor zijn detentie. De Raad bevestigde dat het college terecht had geoordeeld dat er geen zeer dringende redenen waren om af te wijken van de regels van de WWB, die bijstandsverlening voor schulden uitsluiten als de betrokkene over middelen beschikt. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/4799 WWB
Datum uitspraak: 19 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
6 augustus 2012, 12/943 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Shahbazi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2013. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Ahmed.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 22 november 2009 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) met een onderbreking gedurende de periode van 29 juni 2011 tot en met 20 juli 2011 wegens detentie.
1.2.
Op 27 juli 2011 heeft appellant een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de afbetaling van achterstallige huur tot een bedrag van
€ 800,-.
1.3.
Bij besluit van 19 oktober 2011 heeft het college deze aanvraag afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 17 januari 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 19 oktober 2011 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college het standpunt gehandhaafd dat op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de WWB geen bijstand in de kosten van schulden kan worden verleend als de betrokkene bij het ontstaan van de schuldenlast, of daarna, beschikte of beschikt over bestaansmiddelen. Volgens het college zijn geen zeer dringende redenen aanwezig om in afwijking daarvan bijzondere bijstand te verlenen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft hij met name aangevoerd dat de Dienst Werk en Inkomen (DWI) hem had moeten wijzen op de mogelijkheid om op grond van buitenwettelijk begunstigend beleid bijstand te vragen voor huurdoorbetaling tijdens detentie. In dat licht had DWI zijn aanvraag naar het juiste loket moeten doorsturen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college de aanvraag van appellant terecht heeft aangemerkt als een aanvraag om bijzondere bijstand ter afbetaling van een schuld. Voorts beschikte appellant ten tijde van het ontstaan van deze schuld in de periode voorafgaand aan detentie alsook ten tijde in geding (in de periode na detentie tot en met de datum van het besluit van 19 oktober 2011) over middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
4.2.
Dit betekent dat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de WWB in beginsel in de weg staat aan het verlenen van bijstand voor deze schulden. Het college is op grond van artikel 49 van de WWB bevoegd om van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de WWB af te wijken. Niet is gebleken van zeer dringende redenen in de zin van artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB.
4.3.
In wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen. Op grond van buitenwettelijk begunstigend beleid had appellant om doorbetaling van de woonlasten kunnen verzoeken maar daartoe had hij een aanvraag vooraf dan wel bij aanvang van zijn detentie moeten indienen. Hetgeen appellant ter zake heeft gesteld slaagt niet nu appellant zich eerst na ontslag uit detentie bij het college met de onderhavige aanvraag om bijzondere bijstand heeft gemeld.
4.2.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2013.
(getekend) M. Hillen
(getekend) P.C. de Wit

HD