ECLI:NL:CRVB:2013:2476

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 november 2013
Publicatiedatum
19 november 2013
Zaaknummer
12-4482 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening besluit inzake bijstandsverlening en terugvordering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De appellanten, die vanaf 22 juni 1978 tot 1 juni 2007 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), hebben een verzoek tot herziening van een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zwolle ingediend. Dit verzoek werd afgewezen omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden.

De zaak begon met een besluit van 11 juli 2007, waarbij de bijstand met terugwerkende kracht werd ingetrokken en een aanzienlijk bedrag aan bijstandsuitkeringen werd teruggevorderd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellanten in strijd met de WWB geen melding hadden gemaakt van bepaalde werkzaamheden, wat leidde tot de intrekking van de bijstand. In hoger beroep voerden de appellanten aan dat een arrest van het gerechtshof Arnhem, waarbij zij werden vrijgesproken van bijstandsfraude, als nieuw feit moest worden aangemerkt. De rechtbank en later de Centrale Raad van Beroep oordeelden echter dat dit arrest geen nieuw feit of veranderde omstandigheid was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Raad concludeerde dat de appellanten in hun hoger beroep geen wezenlijk nieuwe argumenten hadden aangevoerd en dat het college terecht het verzoek om herziening had afgewezen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

12/4482 WWB, 12/4483 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
20 juli 2012, 12/521 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en[Appellante] (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (college)
Datum uitspraak: 19 november 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. W.P. Maris, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Maris. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A. Blom-Kroese.

OVERWEGINGEN

1.
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1.
Appellanten ontvingen vanaf 22 juni 1978 tot 1 juni 2007 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Bij besluit van 11 juli 2007 heeft het college de bijstand met ingang van 1 januari 2003 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 mei 2007 tot een bedrag van € 92.883,22 van appellanten teruggevorderd. Bij besluit op bezwaar van 6 februari 2008 is een beslissing op bezwaar genomen en werd de bijstand met ingang van 15 januari 2004 ingetrokken en het terug te vorderen bedrag vastgesteld op
€ 56.093,34.
1.3.
Bij uitspraak van 12 september 2008 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad het beroep tegen het besluit van 6 februari 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft onder meer geoordeeld dat de gedingstukken een toereikende grondslag bieden voor het standpunt van het college dat appellanten in strijd met artikel 17, eerste lid, van de WWB geen melding hebben gemaakt van de activiteiten van appellant bij autodemontagebedrijf [naam bedrijf]. Deze activiteiten zijn in elk geval deels als op geld waardeerbare werkzaamheden aan te merken en derhalve van belang voor de toepassing van de WWB. Tegen deze uitspraak hebben appellanten geen rechtsmiddelen aangewend.
1.4. Bij brief van 11 augustus 2011 hebben appellanten het college verzocht om het besluit van 6 februari 2008 te herzien.
1.5.
Bij besluit van 28 september 2011 heeft het college het verzoek van 11 augustus 2011 afgewezen.
1.6.
Bij besluit van 2 februari 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 28 september 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het betreffende arrest van het gerechtshof Arnhem van 22 april 2011 waarbij appellanten werden vrijgesproken van bijstandsfraude niet kan worden aangemerkt als nieuw gebleken feit en/of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voorts is de rechtbank van oordeel dat het college terecht naar voren heeft gebracht dat het psychiatrisch rapport, dat (mede) tot de vrijspraak heeft geleid, geen nieuw feit in de zin van artikel 4:6 van de Awb is, maar een nadere onderbouwing is van reeds in bezwaar tegen het intrekkings- en terugvorderingsbesluit ingebrachte argumenten.
3.
Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het in dit geding aan de orde zijnde verzoek van appellanten strekt ertoe dat het college terugkomt van zijn eerdere besluit van 6 februari 2008, welk besluit in rechte onaantastbaar is geworden.
4.2.
Overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Awb, mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder ambtshalve genomen besluit terug te komen, worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen rechtvaardigen.
4.3.
Wat appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd vormt een herhaling van wat zij reeds in beroep naar voren hebben gebracht. Wezenlijk nieuwe gezichtspunten hebben zij niet aangevoerd.
4.4. Hoewel de uitkomst van het arrest van het gerechtshof op zich wel als een nieuw gegeven kan worden aangemerkt, is er in het licht van wat de rechtbank onder 5 van de aangevallen uitspraak heeft overwogen geen sprake van een nieuw feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Dit geldt ook voor de uitkomst van het psychiatrisch rapport, dat de rechtbank onder rechtsoverweging 6 van de aangevallen uitspraak terecht beschouwt als een onderbouwing van een reeds eerder in het kader van de intrekkings- en terugvorderingsprocedure aangevoerde grond van bezwaar.
4.5.
Gelet op 4.2 tot en met 4.4 was het college dan ook bevoegd om het verzoek om terug te komen van het besluit van 6 februari 2008 met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, af te wijzen. In hetgeen door appellanten is gesteld ziet de Raad geen grond te oordelen dat het college niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.6.
Uit de conclusie onder 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2013.
(getekend) M. Hillen
(getekend) P.C. de Wit

HD