ECLI:NL:CRVB:2013:2688

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2013
Publicatiedatum
5 december 2013
Zaaknummer
12-2282 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor vergoeding van opleidingskosten voor helikopterpiloot bij het ministerie van Defensie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag door een Chinookvlieger, werkzaam bij het ministerie van Defensie, voor vergoeding van de kosten van opleidingen voor de Commercial Pilot License (CPL) met een Single-Engine Piston (SEP) en Multi-Engine Piston (MEP) typerating en Multi Engine Instrument Rating (ME-IR). De betrokkene had deze opleidingen aangevraagd om zijn kansen op de arbeidsmarkt als helikopterpiloot en piloot van een vastvleugelig vliegtuig te vergroten.

De appellant, de Commandant Luchtstrijdkrachten, had de aanvraag afgewezen op basis van de conclusie dat de betrokkene voldoende gekwalificeerd was voor de externe arbeidsmarkt en dat aanvullende opleidingen niet noodzakelijk waren. De rechtbank heeft deze afwijzing echter vernietigd, omdat de appellant onvoldoende had gemotiveerd dat de betrokkene afdoende gekwalificeerd was voor een baan in de burgermaatschappij.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat de betrokkene voldoende ‘employable’ is voor een functie als helikopterpiloot in de burgermaatschappij. De Raad heeft vastgesteld dat het voor de betrokkene mogelijk is om een gelijkstelling CPL-Helikopter met ME-IR te verkrijgen en dat er in de burgerluchtvaart diverse mogelijkheden zijn voor helikopterpiloten, ondanks het beperkte aantal vacatures. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij het nader besluit van de appellant ook werd vernietigd.

De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 5 december 2013.

Uitspraak

12/2282 MAW, 12/3957 MAW
Datum uitspraak: 5 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
14 maart 2012, 11/8774 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Commandant Luchtstrijdkrachten (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M.M. van Breet een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.A. Groenewoud en J.W.P. van Boxtel. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.M. van Breet.

OVERWEGINGEN

1.
Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Stb. 2012, 682) in werking getreden. Met deze wet zijn wijzigingen in onder meer de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Beroepswet aangebracht. Op grond van het overgangsrecht blijft op deze zaak het recht van toepassing zoals dat gold vóór 1 januari 2013.
2.1.
Betrokkene was als Chinookvlieger (helikopterpiloot) werkzaam bij het ministerie van Defensie en was aangesteld bij het beroepspersoneel voor bepaalde tijd, met als einddatum
12 september 2012.
2.2.
Op 13 april 2011 heeft betrokkene een aanvraag gedaan voor vergoeding van de kosten voor de opleidingen Commercial Pilot License (CPL) met een Single-Engine Piston (SEP) en Multi-Engine Piston (MEP) typerating en Multi Engine Instrument Rating (ME-IR). Betrokkene heeft deze aanvraag gedaan om niet alleen te kunnen solliciteren naar functies als helikopterpiloot, maar ook als piloot van een vastvleugelig vliegtuig in de civiele luchtvaart.
2.3.
Appellant heeft deze aanvraag bij besluit van 4 juli 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 oktober 2011 (bestreden besluit), afgewezen. Aan deze besluitvorming is, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat betrokkene voldoende gekwalificeerd moet worden geacht voor de externe arbeidsmarkt en dat aanvullende opleidingen niet nodig zijn.
3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat appellant niet zonder meer - op grond van de Richtlijnen Cursusfaciliteiten Studieproject CLSK (Richtlijnen) - heeft kunnen concluderen dat de kwalificatie van betrokkene als helikopterpiloot voldoet aan het doelmatigheidscriterium, en dan met name aan het onderdeel ‘niet minder dan verantwoord’. Daarbij is vooral betekenis gehecht aan de combinatie van de (beperkte) kwalificatie tot helikopterpiloot en het geringe aantal uren dat betrokkene als helikopterpiloot heeft gevlogen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat appellant onvoldoende heeft gemotiveerd dat betrokkene afdoende gekwalificeerd is voor een baan in de burgermaatschappij.
3.1.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant bij besluit van 5 juli 2012 (nader besluit) de afwijzing van de aanvraag van betrokkene opnieuw gehandhaafd. Appellant heeft hieraan ten grondslag gelegd dat betrokkene met zijn kwalificatie als helikopterpiloot wel degelijk kans maakt op een baan in de burgermaatschappij. Het niveau van betrokkene is gelijkwaardig aan het niveau van de helikopterpiloten in de burgermaatschappij. In de burgerluchtvaart zijn tientallen helikopterbedrijven actief. Dat het vacatureaanbod op dit moment niet groot is, maakt dit niet anders.
4.
Appellant heeft zich, op hierna te bespreken gronden, tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
5.
De Raad oordeelt als volgt.
5.1.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling cursusfaciliteiten en studietoelage (Regeling) kan aan de militair, met het oog op het volgen van een studie of opleiding in het belang van het uitoefenen van een beroep in de burgermaatschappij, op zijn verzoek door het hoofd defensieonderdeel een tegemoetkoming in de daartoe noodzakelijk gemaakte kosten worden verleend. Bij de uitvoering van de Regeling hanteert appellant een beleid dat in de Richtlijnen is neergelegd. In de Richtlijnen is opgenomen dat medewerkers zich moeten kunnen ontwikkelen in het kader van door- en uitstroom, teneinde zich ‘employable’ te maken. Er dient sprake te zijn van maatschappelijke meerwaarde. Met betrekking tot scholing is onder meer vastgelegd dat die moet voldoen aan het uitgangspunt ‘just enough’, dat wil zeggen: niet meer dan nodig en niet minder dan verantwoord.
5.2.
Appellant wordt gevolgd in zijn standpunt dat betrokkene voldoende ‘employable’ is voor een baan als helikopterpiloot in de burgermaatschappij. Het is voor betrokkene mogelijk om een gelijkstelling CPL-Helikopter met ME-IR te verkrijgen. Voorts heeft appellant er terecht op gewezen dat in de burgerluchtvaart op diverse vakgebieden gebruik wordt gemaakt van helikopterpiloten, zoals bijvoorbeeld in de olie- en gasindustrie, bij politieorganisaties en bij hulpverleningsorganisaties in het binnen- en buitenland. Om zich ‘employable’ te maken hoeft betrokkene zich dan ook niet om te scholen van helikopterpiloot naar piloot van een vastvleugelig vliegtuig. De reeds genoten opleiding tot militair helikopterpiloot, eventueel met een beperkte aanvullende opleiding op kosten van Defensie, kan als ‘just enough’ worden aangemerkt.
5.3.
Dat er in de burgermaatschappij thans weinig vacatures voor helikopterpiloten zijn en dat betrokkene een beperkt aantal vlieguren heeft gemaakt, waardoor hij moeilijk aan de daar gestelde eisen kan voldoen, betekent niet dat hij onvoldoende gekwalificeerd is voor een baan in de burgermaatschappij. Het gaat hier om arbeidsmarktfactoren waaraan appellant bij de toepassing en de Regeling geen betekenis hoeft toe te kennen.
5.4.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Raad zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
5.5.
Het nader besluit moet op grond van de artikelen 6:18 en 6:19 in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht bij het geding worden betrokken. Met de onder 5.4 vermelde beslissing ontvalt de grondslag aan dit besluit. Om die reden zal het nader besluit worden vernietigd.
6.
Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond;
- vernietigt het besluit van 5 juli 2012.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en R. Kooper en
C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2013.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) B. Rikhof

HD