ECLI:NL:CRVB:2013:2705

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2013
Publicatiedatum
6 december 2013
Zaaknummer
12-884 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het Uwv

In deze zaak gaat het om de beoordeling van het recht op een WIA-uitkering voor appellant, die als installatiemonteur werkzaam was en op 22 januari 2009 uitviel door gezondheidsklachten, waaronder therapieresistente rhinosinusitis. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 20 januari 2011 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Dit besluit is door de rechtbank ’s-Hertogenbosch in een eerdere uitspraak bevestigd.

Appellant heeft in hoger beroep zijn gronden tegen de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit van het Uwv gehandhaafd. Hij stelt dat zijn klachten, waaronder ernstige vermoeidheid door slaapproblemen, niet adequaat zijn beoordeeld en dat er een urenbeperking zou moeten worden aangenomen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat de medische rapporten de klachten van appellant adequaat onderkennen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om het onderzoek door de verzekeringsartsen als niet volledig of onvoldoende zorgvuldig aan te merken. De Raad heeft vastgesteld dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn, rekening houdend met zijn beperkingen zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de gronden van appellant af, omdat hij zijn standpunt niet met objectieve medische gegevens heeft onderbouwd.

De uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van griffier E. Heemsbergen, en is openbaar uitgesproken op 6 december 2013.

Uitspraak

12/884 WIA
Datum uitspraak: 6 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
23 december 2011, 11/2702 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Boon, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Boon. Het Uwv is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, laatstelijk werkzaam geweest als installatiemonteur voor 40 uur per week, is op 22 januari 2009 uitgevallen met hoofdpijn- en voorhoofdsholteklachten als gevolg van therapieresistente rhinosinusitis. Voorts zijn er vanwege de rhinosinusitis slaapproblemen en als gevolg daarvan vermoeidheidsklachten. Tevens heeft appellant slokdarm- en maagklachten vermeld.
1.2. Bij besluit van 7 maart 2011 heeft het Uwv, na medisch en arbeidskundig onderzoek, vastgesteld dat voor appellant met ingang van 20 januari 2011 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), daar hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.3. Bij besluit van 6 juli 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 maart 2011 ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft zich met de medische grondslag van het bestreden besluit kunnen verenigen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten blijkt dat de neusklachten en hoofdpijnklachten zijn onderkend, erkend en betrokken bij de beoordeling. Tevens heeft de bezwaarverzekeringsarts beargumenteerd waarom er in verband met de vermoeidheidsklachten geen aanleiding is om een urenbeperking aan te nemen. Appellant heeft in beroep geen medische informatie ingebracht die twijfel oproept aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit.
2.3. Ook heeft de rechtbank de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Naar het oordeel van de rechtbank is door de bezwaararbeidsdeskundige voldoende toegelicht dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, wat betreft blootstelling aan gassen en dampen en koude, alsmede wat betreft tillen en traplopen voor appellant geschikt zijn te achten.
3.1. In hoger beroep heeft appellant de door hem in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden tegen de medische grondslag van het bestreden besluit gehandhaafd. De voor hem vastgestelde belastbaarheid doet geen recht aan zijn klachten. In het bijzonder handhaaft hij zijn stelling dat hij als gevolg van zijn slaapproblemen ernstige vermoeidheidsklachten heeft, in verband waarmee een urenbeperking gerechtvaardigd is. In dat verband wijst appellant op het deskundigenoordeel waarin verzekeringsarts A. Kraft de door de bedrijfsarts voorgestelde urenbeperking van 4 uur per dag reëel acht.
Voorts acht appellant zich meer beperkt ten aanzien van buigen, hurken en gehurkt actief zijn.
3.2. De aan appellant geduide functies bevatten overschrijdingen van zijn belastbaarheid ten aanzien van werken in een stoffige omgeving, tillen, werken in tocht, alsmede buigen.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. De overwegingen en het daarop gegronde oordeel waartoe de rechtbank is gekomen met betrekking tot het medische oordeel van de verzekeringsartsen van het Uwv, worden onderschreven. Er bestaat geen aanleiding het onderzoek door die artsen als niet volledig of anderszins als niet voldoende zorgvuldig aan te merken. Appellants standpunt dat meer waarde dient te worden gehecht aan het oordeel van de verzekeringsarts in het kader van een deskundigenoordeel, volgt de Raad niet. Ten eerste blijkt uit het betreffende rapport van
23 juli 2009 van verzekeringsarts Kraft dat de beoordeling niet ziet op de datum in geding. Ten tweede is dit oordeel gegeven in het kader van de Ziektewet waarbij, anders dan in een onderhavige beoordeling, de geschiktheid van het eigen werk centraal staat. Uit het deskundigenoordeel kan niet worden afgeleid dat een zelfde urenbeperking zou zijn aangewezen bij het verrichten van de werkzaamheden die behoren bij de functies die bij de onderhavige schatting in aanmerking zijn genomen. Nu appellant zijn opvatting dat hij meer beperkt is dan aangenomen, ook in hoger beroep niet met medische gegevens onderbouwd heeft, ontbreken objectief medische aanknopingspunten om hem in die opvatting te kunnen volgen.
4.3. Uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellant vastgestelde medische beperkingen moet appellant in staat worden geacht de werkzaamheden te verrichten die behoren bij de functies waarop de schatting berust. Deze functies zijn geselecteerd op basis van en rekening houdend met de beperkingen zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 februari 2011. Het betreft functies, anders dan het eigen werk, met een schone werkomgeving en waarbij tevens rekening gehouden is met de overige voor appellant vastgestelde beperkingen. Door de bezwaararbeidsdeskundige is in hoger beroep bij rapport van 18 april 2012, in aanvulling op de rapporten van 4 maart 2011 en 4 juli 2011, inzichtelijk en overtuigend onderbouwd dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet te boven gaat.
4.4. Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) E. Heemsbergen

NW