ECLI:NL:CRVB:2013:2708

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2013
Publicatiedatum
6 december 2013
Zaaknummer
12-2404 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid onder de 35%

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. Appellante had zich op 25 februari 2009 ziek gemeld bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vanwege lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv weigerde op 12 januari 2011 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid per 23 februari 2011 minder dan 35% zou zijn. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond op 24 juni 2011.

De rechtbank Breda oordeelde in haar uitspraak van 5 maart 2012 dat het bestreden besluit van het Uwv vernietigd moest worden, maar dat de rechtsgevolgen in stand bleven. De rechtbank vond dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek had verricht en dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden verzameld om tot hun oordeel te komen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep.

In hoger beroep herhaalde appellante haar bezwaren, met name gericht op de medische grondslag van het besluit van het Uwv. Ze voerde aan dat het Uwv niet voldoende naar haar situatie had gekeken en dat er nieuwe medische informatie was, waaronder een recente MRI-scan. Het Uwv stelde echter dat de bezwaarverzekeringsarts over voldoende informatie beschikte en dat alle medische gegevens waren betrokken bij de beoordeling.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gronden van appellante in hoger beroep in essentie herhalingen waren van de eerder aangevoerde gronden. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

12/2404 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 5 maart 2012, 11/3968 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.H.M. van den Broek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2013. Namens appellante is verschenen mr. Van den Broek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante heeft zich op 25 februari 2009 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet bij het Uwv ziek gemeld wegens lichamelijke en psychische klachten.
1.2. Bij besluit van 12 januari 2011 heeft het Uwv geweigerd aan appellante een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid per 23 februari 2011 minder dan 35% bedraagt.
1.3. Het Uwv heeft het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar bij besluit van
24 juni 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Voor zover in hoger beroep nog van belang heeft de rechtbank hiertoe als volgt overwogen.
2.1.
Aan het bestreden besluit ligt een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag. De verzekeringsartsen hebben appellante op het spreekuur gezien en onderzocht. De rechtbank acht het niet onzorgvuldig dat de verzekeringsartsen zelf geen informatie hebben opgevraagd bij de behandelaars van appellante. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de bezwaarverzekeringsarts de door appellante ingebrachte informatie van dr. Van Deinse, huisarts Vermeer en orthopedisch chirurg Van Laarhoven heeft betrokken bij zijn rapportage. In beroep heeft appellante nogmaals verwezen naar de informatie van dr. Van Deinse van
29 maart 2011. Door de bezwaarverzekeringsarts is toegelicht dat met de beschreven klachten voldoende rekening is gehouden bij de vaststelling van de beperkingen van appellante. De rechtbank heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
2.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank aannemelijk geacht dat appellante in staat is om de voor haar geduide functies te vervullen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv op goede gronden het standpunt heeft ingenomen dat appellante met ingang van 23 februari 2011 geen recht heeft op een WIA-uitkering. Omdat het Uwv pas in beroep de medische geschiktheid van de geduide functies volledig heeft toegelicht, heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten omdat de geduide functies terecht aan de schatting ten grondslag zijn gelegd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante de aangevallen uitspraak bestreden. Daarbij heeft zij haar gronden beperkt tot de medische grondslag van het bestreden besluit. Zij handhaaft haar stelling dat het Uwv haar situatie niet met de nodige zorgvuldigheid heeft beoordeeld. Zij heeft het gevoel dat door het Uwv niet naar haar geluisterd is. Het Uwv heeft niet tijdig medische informatie bij haar behandelend artsen opgevraagd, terwijl daartoe wel aanleiding bestond. Appellante heeft vermeld dat op een zeer recente MRI-scan is vastgesteld dat in haar wervelkolom een tussenwervelschijf geheel verdwenen is.
3.2.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat de bezwaarverzekeringsarts over voldoende informatie beschikte. Bij de beoordeling is alle overgelegde medische informatie betrokken.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van de gronden die al in beroep zijn aangevoerd. De rechtbank heeft die gronden afdoende besproken en heeft genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De overwegingen van de rechtbank worden volledig onderschreven. De Raad voegt daar aan toe dat appellante in hoger beroep heeft verwezen naar een zeer recente MRI-scan. Nog daargelaten dat de uitslag van deze scan niet is overgelegd, dateert de scan kennelijk van ruim een jaar na de datum in geding. De gemachtigde van appellante heeft ter zitting bevestigd dat met betrekking tot de datum in geding alle medische informatie beschikbaar is.
4.2.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) E. Heemsbergen

QH