ECLI:NL:CRVB:2013:2709

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2013
Publicatiedatum
6 december 2013
Zaaknummer
12-2451 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en medische onderbouwing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Maastricht. De appellant, die als productiemedewerker werkzaam was, had zich op 10 september 2007 ziek gemeld vanwege knieklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat de appellant met ingang van 4 november 2009 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij geschikt werd geacht voor zijn laatstelijk verrichte werk en minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd door de rechtbank bevestigd, waarbij de rechtbank oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanwijzingen waren dat de beperkingen van de appellant op de datum in geding waren onderschat.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat zijn knieklachten ernstiger zijn dan door het Uwv werd aangenomen en dat hij een urenbeperking tot twee uur per dag nodig heeft. De Raad heeft echter geconcludeerd dat er geen toereikende objectief-medische aanknopingspunten zijn voor deze claims. De bezwaarverzekeringsarts had in zijn rapport aangegeven dat de informatie van de behandelend arts geen aanleiding gaf om het eerdere standpunt te wijzigen. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en bevestigd dat de appellant op de datum in geding in staat was zijn eigen werk te verrichten.

De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van de appellant afgewezen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid en de rol van de bezwaarverzekeringsarts in het proces.

Uitspraak

12/2451 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
21 maart 2012, 11/496 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Bovenkamp, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant zijn nadere stukken ingezonden, waarop door het Uwv is gereageerd.
Namens appellant is andermaal een nader stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2013. Voor appellant is verschenen mr. Bovenkamp. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was in een omvang van ongeveer 20 uur per week werkzaam als productiemedewerker in WSW-verband, toen hij op 10 september 2007 uitviel wegens in het bijzonder knieklachten.
1.2. Bij besluit van 19 augustus 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 4 november 2009 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, daar hij geschikt is voor het laatstelijk verrichte eigen werk en daarom minder dan 35% arbeidsongeschikt is te achten.
1.3. Bij besluit van 16 februari 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 19 augustus 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft het verzekeringsgeneeskundig onderzoek als zorgvuldig beoordeeld. De rechtbank heeft overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts, naast de resultaten van eigen onderzoek, ook kennis heeft genomen van door appellant ingebrachte medische informatie van orthopedisch chirurg P. Feczko. In de medische informatie van dr. E. Meire heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden om te concluderen dat de verzekeringsartsen van het Uwv de bij appellant op de datum in geding aanwezige fysieke beperkingen hebben onderschat. De rechtbank heeft kunnen instemmen met de door de bezwaarverzekeringsarts op 15 augustus 2011 en 10 januari 2012 op die informatie gegeven reactie.
2.3. Voorts heeft de rechtbank zich kunnen stellen achter het standpunt dat appellant op de datum in geding in staat was het eigen werk te verrichten. De rechtbank heeft geen aanleiding gevonden om een uitzondering aan te nemen op het uitgangspunt dat geschiktheid voor de maatgevende arbeid in beginsel de vooronderstelling rechtvaardigt dat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid.
3.
Appellant heeft in hoger beroep staande gehouden dat hij als gevolg van artrose in zijn knieën pijnklachten heeft, die niet goed met pijnmedicatie vallen te bestrijden en meer beperkingen meebrengen dan door de verzekeringsartsen van het Uwv is aangenomen. Appellant ervaart moeite met het volhouden van de combinatie staan, zitten en lopen. De houding waarbij hij de minste pijn ervaart, is onderuitgezakt en achterover leunend zitten, in welke houding hij niet zal kunnen werken. Voorts meent appellant dat er een urenbeperking tot twee uur per dag noodzakelijk is. Appellant verwijst naar informatie van de behandelend revalidatiearts dr. F. Schreurs.
4.1.
De Raad overweegt als volgt.
4.2.
De overwegingen en het daarop gegrond oordeel van de rechtbank zijn juist. Die overwegingen en dat oordeel maakt de Raad tot de zijne. Naar aanleiding van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd en aan nadere stukken heeft ingebracht, voegt de Raad daaraan nog het volgende toe.
4.3.
In zijn rapport van 12 februari 2013 heeft bezwaarverzekeringsarts J. Bruintjes, in reactie op de door Schreurs versterkte informatie, te kennen gegeven dat en waarom die informatie geen aanleiding geeft tot wijziging van het ingenomen standpunt. In de eerste plaats heeft de bezwaarverzekeringsarts daarbij opgemerkt dat Schreurs appellant pas ver na de datum in geding heeft gezien. Voorts wijst de bezwaarverzekeringsarts erop dat Schreurs spreekt van artrotisch degeneratieve afwijkingen. Er worden lichte vormafwijkingen in de rug beschreven en appellant heeft bij Schreurs gewag gemaakt van rugklachten. Bruintjes wijst erop dat met de beperkingen die al zijn aangenomen in verband met de beperkte belastbaarheid van de knieën van appellant, ook zijn rug wordt ontzien. Voorts acht Bruintjes het onduidelijk waarom onderuitgezakt zitten verlichting zou geven van de pijn in de knieën. Bruintjes handhaaft de ook al eerder naar voren gebrachte en beargumenteerde visie dat, gegeven de geobjectiveerde bevindingen en afwijkingen, de noodzaak ontbreekt voor het aannemen van meer beperkingen.
4.4.
De Raad heeft geen aanleiding om deze beschouwingen en de daarop gebaseerde conclusies van de bezwaarverzekeringsarts niet te volgen. Ook in hoger beroep is niet kunnen blijken van toereikende objectief-medische aanknopingspunten voor het oordeel dat de beperkingen van appellant op de datum in geding zijn onderschat. Ook voor het aannemen van de door appellant bepleite urenbeperking tot twee uur per dag ontbreekt een afdoende medisch substraat.
4.5.
Evenmin is kunnen blijken van gronden om het standpunt voor onjuist te houden dat appellant op de datum in geding in staat was tot het verrichten van het eigen maatgevende werk. Hierbij is nog in aanmerking genomen dat de werkgever, zoals naar voren komt uit het arbeidskundig rapport van 19 augustus 2010, heeft verklaard dat het werk van appellant zowel staand als zittend kan worden verricht en dat hij aan appellant toestemming heeft gegeven om zijn werkplek regelmatig te verlaten, indien hij wenst te vertreden.
4.6.
Uit het overwogene onder 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) E. Heemsbergen

NW