ECLI:NL:CRVB:2013:2793

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2013
Publicatiedatum
11 december 2013
Zaaknummer
12-4363 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van laattijdige aanvraag en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante, geboren op 31 januari 1964. Appellante had op 7 december 2010 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag afgewezen op basis van het standpunt dat zij kan werken en daarmee tenminste het minimumloon kan verdienen. De rechtbank Maastricht had eerder het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad overwoog dat appellante niet kan worden aangemerkt als jonggehandicapte in de zin van artikel 2:3 van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). De rechtbank had terecht vastgesteld dat de aanvraag laattijdig was, aangezien deze bijna 28 jaar na de achttiende verjaardag van appellante was ingediend. De Raad benadrukte dat het risico van het tijdsverloop en de daarmee samenhangende onduidelijkheid over de medische situatie voor rekening van appellante komt. De ingebrachte informatie over de medische situatie van appellante op 17- en 18-jarige leeftijd was onvoldoende om haar claim te onderbouwen.

In hoger beroep voerde appellante aan dat zij op 18-jarige leeftijd ernstige beperkingen had en dat het Uwv onzorgvuldig had gehandeld. De Raad oordeelde echter dat de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig onderzoek had verricht en dat de medische beoordeling in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) afdoende was gemotiveerd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige aanvragen en de noodzaak van objectieve medische gegevens ter ondersteuning van claims voor uitkeringen.

Uitspraak

12/4363 WWAJ
Datum uitspraak: 6 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
25 juni 2012, 11/1215 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.H.M. Hartmans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens hebben beide partijen nadere stukken ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 15 november 2013. Appellante is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante, geboren op 31 januari 1964, heeft op 7 december 2010 een Wajong-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 18 januari 2011 heeft het Uwv appellante medegedeeld dat zij kan werken en daarmee tenminste het minimumloon kan verdienen. Daarom krijgt zij geen Wajong. Het door appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit van 18 januari 2011 is ongegrond verklaard bij besluit van 24 juni 2011 (bestreden besluit). Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante niet kan worden aangemerkt als jonggehandicapte in de zin van artikel 2:3 van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong).
1.3. Bij de aangevallen uitspraak is het door appellante ingestelde beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medische onderzoek zorgvuldig is geweest en er geen aanleiding is tot twijfel aan de juistheid en volledigheid van de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank heeft erop gewezen dat de omstandigheid dat door tijdsverloop de medische situatie op het zeventiende en achttiende jaar niet meer verantwoord is vast te stellen voor risico blijft van degene die (alsnog) de aanvraag doet, onder verwijzing naar de rechtspraak van de Raad terzake (uitspraak van de Raad van 11 maart 2011, ECLI:NL:CRVB:2011: BP8002). Ten slotte heeft de rechtbank de geschiktheid voor appellante van de voorgehouden functies afdoende gemotiveerd geacht door de bezwaararbeidsdeskundige.
2.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat door haar voldoende informatie is verschaft waaruit blijkt dat zij op 18-jarige leeftijd ernstige beperkingen had ten aanzien van aandacht en concentratie en dat zij toen al rechtstreeks toezicht en intensieve begeleiding nodig had. Hiertoe heeft zij met name gewezen op de informatie van de Raad voor de kinderbescherming uit 2005 waaruit blijkt dat destijds sprake was van een conduct disorder in verband met forse gedragsstoornissen en uithuisplaatsing op haar vijftiende jaar. Verder heeft zij in hoger beroep een brief ingediend van PsyQ, gedateerd 6 december 2012 waaruit blijkt dat zij ook op 18-jarige leeftijd beperkingen ondervond ten gevolge van ADHD en een brief van haar behandelend psychiater M.M.H. Braam, gedateerd 17 december 2012. Tevens heeft zij aangevoerd dat zij beperkingen heeft ten aanzien van doelmatig handelen. Zij heeft slechts 6 maanden gewerkt en is toen uitgevallen omdat het niet langer ging. Ze is niet in staat om haar eigen huishouden/administratie te doen. Het bestreden besluit is in strijd met de artikelen 3:9 en 3:49 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) nu het is gebaseerd op onzorgvuldig onderzoek en een onvoldoende gemotiveerd medisch rapport van de bezwaarverzekeringsarts. Verder heeft zij aangevoerd dat de voorgehouden functies niet geschikt zijn gelet op haar concentratieproblemen.
3.1.
De Raad overweegt het volgende.
3.2.
Gelet op de datum van de aanvraag Wajong van appellante is hoofdstuk 2 van de Wet Wajong, zoals deze met ingang van 1 januari 2010 is komen te luiden, van toepassing. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat nu appellante pas in december 2010 een aanvraag Wajong heeft ingediend, dus bijna 28 jaar na haar achttiende verjaardag, sprake is van een laattijdige aanvraag waarbij de omstandigheid dat door tijdsverloop de medische situatie niet meer verantwoord is vast te stellen voor risico blijft van degene die (alsnog) de aanvraag doet.
3.3.
Vaststaat dat het dossier geen informatie bevat ten aanzien van de situatie van appellante op 17- en 18-jarige leeftijd. De ingebrachte informatie ziet op de periode vanaf 2005/2006, toen appellante inmiddels de leeftijd van 41 jaar had bereikt. In 2007 is de diagnose ADHD gesteld door psychiater Braam en de informatie van Braam is door de bezwaarverzekeringsarts meegewogen. In de FML van 15 juni 2011 zijn veel beperkingen opgenomen in verband met ADHD en daarnaast zijn beperkingen opgenomen wegens CARA en fibromyalgie. Uit de informatie van Braam blijkt dat appellante moeite heeft met overzicht houden, structureren, eigen grenzen bewaken en snel van slag is door externe omstandigheden. Dit heeft de bezwaarverzekeringsarts meegewogen bij zijn beoordeling. De conclusies en bevindingen in de overgelegde rapporten uit 2007 en 2010 van de GGD-arts Pourier die een medisch onderzoek verrichtte in het kader van de Wet Werk en Bijstand, bevatten geen enkele (medische) onderbouwing. Voor de zogeheten rapportages doelmatigheidsonderzoek van april 2006 en augustus 2010 waarin de conclusie staat dat appellante niet geschikt is voor de arbeidsmarkt, geldt hetzelfde. Ook de in hoger beroep ingediende informatie van PsyQ en psychiater Braam geeft geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling ten aanzien van de datum in geding, 31 januari 1982, nu noch PsyQ noch Braam appellante destijds, in 1982, hebben gezien of behandeld. Door de bezwaarverzekeringsarts is zorgvuldig onderzoek verricht. Bij zijn rapport van 15 juni 2011 en de nadere rapporten van 11 september 2012, 16 januari 2013, 21 januari 2013 heeft de bezwaarverzekeringsarts de medische beoordeling, zoals neergelegd in de FML, afdoende gemotiveerd.
3.4.
Terecht heeft de rechtbank overwogen dat artikel 3:9 van de Awb niet ziet op de (bezwaar)verzekeringsarts van het Uwv, nu deze artsen immers vallen onder de verantwoordelijkheid van het Uwv.
3.5.
Terecht en op juiste gronden heeft de rechtbank overwogen dat de belasting in de voorgehouden functies van bode-bezorger, produktiemedewerker industrie en wikkelaar de belastbaarheid van appellante, zoals vastgesteld bij de FML van 15 juni 2011, niet overschrijdt. Het standpunt van appellante dat de functies niet geschikt zijn in verband met haar beperkte concentratievermogen is niet onderbouwd met objectief medische gegevens. Op dit punt slaagt het hoger beroep daarom evenmin.
3.6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding evenmin als voor een schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Awb.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) E. Heemsbergen

QH