ECLI:NL:CRVB:2013:2797

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2013
Publicatiedatum
11 december 2013
Zaaknummer
12-1180 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering na verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1999 arbeidsongeschikt was door psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 10 november 2010, na verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige onderzoeken, besloten de uitkering per 11 januari 2011 in te trekken, omdat de arbeidsongeschiktheid van appellant zou zijn afgenomen tot minder dan 15%. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de beslissing van het Uwv bevestigd in haar uitspraak van 17 januari 2012.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er onvoldoende psychisch onderzoek is verricht en dat zijn beperkingen zijn onderschat. Hij heeft gewezen op zijn ernstige psychische problematiek en de diagnose PTSS die recent door zijn psychiater is gesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die voor appellant is vastgesteld, niet onjuist kan worden geacht. De Raad heeft vastgesteld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, medisch geschikt zijn voor appellant.

De Raad heeft de gronden van appellant in hoger beroep niet overtuigend geacht, vooral omdat de nieuwe informatie van de psychiater betrekking heeft op een periode na de datum in geding, 11 januari 2011. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor nader onderzoek naar de belastbaarheid van appellant op die datum. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/1180 WIA
Datum uitspraak: 6 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
17 januari 2012, 11/1589 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Zwiers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Zwiers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.J.G. Lindeman.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is op 19 november 1998 wegens psychische klachten uitgevallen voor zijn werk als medewerker in een snackbar. Na het einde van de wettelijke wachttijd is hij met ingang van 18 november 1999 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 10 november 2010 heeft het Uwv, na verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige onderzoeken, de WAO-uitkering van appellant met ingang van
11 januari 2011 introkken op de grond dat zijn arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%.
1.3. Na een herbeoordeling door de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 november 2010 bij besluit van 9 juni 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Bij aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit in gestelde beroep ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat, gelet op de rapporten van 11 mei 2010 en
31 mei 2011 van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts, er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de voor appellant per 11 januari 2011 vastgestelde belastbaarheid, zoals neergelegd in de door de bezwaarverzekeringsarts aangescherpte Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 31 mei 2011. Daarbij heeft de rechtbank laten wegen dat de medische beoordeling is gebaseerd op eigen verzekeringsgeneeskundig onderzoek en dossieronderzoek, waarbij de beschikbare informatie van de huisarts is betrokken. Appellant heeft zijn standpunt dat hij meer beperkt is dan aangenomen, waarbij hij er op wijst dat gelet op zijn psychische klachten een urenbeperking aangenomen moet worden, onvoldoende aannemelijk gemaakt. De bezwaarverzekeringsarts heeft gemotiveerd waarom er geen grond is om een urenbeperking aan te nemen.
3.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat door de verzekeringsartsen een onvoldoende psychisch onderzoek is verricht en dat zijn beperkingen zijn onderschat. Appellant wijst er op dat uit zijn medisch verleden blijkt dat hij een forse psychische problematiek heeft die aanleiding is geweest voor een langdurige arbeidsongeschiktheid. Dat appellant niet met zekere regelmaat de huisarts heeft bezocht en zich aan de behandeling van de psychiater heeft onttrokken, is terug te voeren op het feit dat appellant zijn huis niet uit durfde. Er was niemand om hem te vergezellen. De afwezigheid van een intensieve behandeling rechtvaardigt daarom niet de conclusie dat zijn klachten meevallen. Appellant is wegens toename van zijn psychische klachten naar aanleiding van een schietincident in[plaatsnaam] [in] 2011, door de huisarts verwezen naar een psychiater bij wie hij medio 2011 onder behandeling is gekomen. Deze heeft aangegeven dat appellant al geruime tijd lijdt aan ernstige depressies. Appellant wijst er op dat dit ook het geval was ten tijde van de datum in geding. Ter zitting is meegedeeld dat daags voor de zitting, de behandelend psychiater de diagnose PTSS heeft gesteld waarbij een persoonlijkheidsstoornis niet wordt uitgesloten. Met betrekking tot dit laatste is nader onderzoek noodzakelijk. In verband hiermee verzoekt appellant gelegenheid om de nadere stukken van deze psychiater te overleggen dan wel verzoekt appellant om inschakeling van een deskundige.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat de voor appellant vastgestelde FML niet voor onjuist kan worden gehouden.
4.2.
De gronden in hoger beroep, zoals nog nader aangevuld ter zitting, slagen niet. De stelling van appellant dat hij vanwege toename van zijn psychische klachten sedert medio 2011 onder behandeling is van een psychiater en dat de psychiater recent de diagnose PTSS zou hebben gesteld, brengt de Raad niet tot een andersluidend oordeel, reeds omdat deze gegevens dateren van geruime tijd na de datum in geding 11 januari 2011 en niet geacht kunnen worden daarop betrekking te hebben. Overigens blijkt uit het rapport van 31 mei 2011 van bezwaarverzekeringsarts J.C.H. Schnitger - Horsthuis dat zij bekend was met de (reeds eerder gestelde) diagnose PTSS en dat zij dit ook betrokken heeft bij de heroverweging. Verder blijkt uit het rapport dat de bezwaarverzekeringsarts de FML op 31 mei 2011 nog heeft aangescherpt vanwege nà de datum in geding in verband met voornoemd schietincident toegenomen psychische klachten. Al met al is ruim voldoende rekening gehouden met de klachten en beperkingen van appellant op 11 januari 2011. Dit brengt mee dat er geen aanleiding is voor het instellen van een nader onderzoek naar de belastbaarheid van appellant op de datum in geding.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde FML in bezwaar, moet worden geoordeeld dat de functies die uiteindelijk aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Dit is met het rapport van 7 juni 2011 van de bezwaararbeidsdeskundige in voldoende mate toegelicht.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) E. Heemsbergen

QH