ECLI:NL:CRVB:2013:764

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juni 2013
Publicatiedatum
27 juni 2013
Zaaknummer
12-5414 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R. Kooper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van toeslagen en vergoedingen op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft appellante beroep ingesteld tegen een besluit van de Pensioen en Uitkeringsraad, waarin haar aanvraag voor een toeslag en voorzieningen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers (Wubo) werd afgewezen. Appellante, geboren in 1942 in het toenmalig Nederlands-Indië, had in september 2011 een aanvraag ingediend voor een toeslag en periodieke uitkering. In juli 2012 werd zij erkend als burger-oorlogsslachtoffer, maar haar verzoek om vergoeding voor bepaalde medische klachten werd afgewezen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en op 27 juni 2013 uitspraak gedaan.

De Raad overwoog dat de long- en gewrichtsklachten van appellante niet in verband staan met haar internering tijdens de Japanse bezetting. Appellante voerde aan dat zij in het kamp blootgesteld was aan schadelijke stoffen en ondervoeding, wat haar klachten zou hebben veroorzaakt. De Raad steunde zijn oordeel op adviezen van geneeskundige experts, die concludeerden dat de klachten constitutioneel en degeneratief van aard zijn en niet het gevolg van de omstandigheden in het kamp. De Raad achtte het bestreden besluit deugdelijk voorbereid en voldoende gemotiveerd, en er waren geen objectieve medische gegevens die de claims van appellante konden onderbouwen.

Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het beroep ongegrond, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door R. Kooper, met T.A. Meijering als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 27 juni 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/5414 WUBO
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellante] te [Woonplaats] (appellante)
de Pensioen en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 28 september 2012, kenmerk BZ01506368 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940‑1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2013. Appellante is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is in 1942 geboren in het toenmalig Nederlands-Indië. In september 2011 heeft zij een aanvraag ingediend om een toeslag of periodieke uitkering en voorzieningen op grond van de Wubo.
1.2.
Bij besluit van 11 juli 2012 heeft verweerder appellante erkend als burger-oorlogsslachtoffer. Aanvaard is dat zij tijdens de Japanse bezetting geïnterneerd is geweest in het kamp Bangkinang op Sumatra en dat haar psychische klachten, inclusief spanningshoofdpijn, daarmee in verband staan en tot blijvende invaliditeit hebben geleid. Voor haar hoge bloeddruk, longklachten, oogklachten, duizeligheid en gewrichtsklachten is causaal verband niet aangenomen. Aan appellante zijn een toeslag ter verbetering van haar levensomstandigheden, een vergoeding voor de kosten van huishoudelijke hulp en een tegemoetkoming in de kosten van deelname aan het maatschappelijk verkeer toegekend.
1.3.
Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.
2.
Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
2.1.
In geschil is het door verweerder ingenomen standpunt dat de longklachten en de gewrichtsklachten van appellante niet in verband staan met de internering. Appellante heeft naar voren gebracht dat zij in het kamp gedurende drie jaar dagelijks blootgesteld is geweest aan uitlaatgassen van vrachtwagens en aan giftige stoffen zoals lysol en DDT. Verder heeft zij gewezen op de beroerde omstandigheden en de chronische ondervoeding in het kamp, die haar moeder reeds tijdens de zwangerschap heeft moeten ondervinden. Ook na de geboorte is appellante jarenlang essentiële bouwstoffen tekort gekomen, hetgeen volgens haar ertoe heeft geleid dat zij de kleinste is gebleven van de hele familie.
2.2.
Verweerder heeft zijn standpunt doen steunen op een advies van zijn geneeskundig adviseur, de arts G.L.G. Kho. Deze arts heeft appellante persoonlijk onderzocht en de gegevens van de huisarts opgevraagd. Hij is tot de conclusie gekomen dat de longklachten het gevolg zijn van astmatische bronchitis. Dit is een constitutioneel bepaalde aandoening. Ook de gewrichtsklachten zijn volgens Kho constitutioneel en degeneratief van aard. Het bezwaar van appellante is om advies voorgelegd aan een andere geneeskundig adviseur, de arts A.M. Ohlenschlager. Deze heeft de bevindingen van Kho onderschreven. Al aangenomen dat appellante reeds in het kamp last heeft gekregen van astmatische bronchitis, dan nog berust dat niet op blootstelling aan prikkelende stoffen. Blootstelling aan DDT kan wel leiden tot onmiddellijk hoesten, maar uit de literatuur blijkt niet dat het kan leiden tot astmatische bronchitis. Appellante is een ruime periode klachtenvrij geweest en de familieanamnese wijst op erfelijke belasting. Wat betreft de gewrichtsklachten is sprake van een forse facetartrose van de cervicale wervelkolom, gonartrose van beide knieën en operatieve behandeling van de voetbeentjes. De handklachten, in het spraakgebruik aangeduid als reuma, zijn gezien de afwijkingen waarschijnlijk eveneens aan artrose toe te schrijven. Artrose is niet het gevolg van ondervoeding in de jeugd, maar een degeneratieve en constitutioneel bepaalde aandoening. Ondervoeding kan inderdaad leiden tot groeistilstand, maar zodra er weer voldoende voeding is treedt inhaalgroei op. De uiteindelijke lengte is genetisch bepaald, aldus Ohlenschlager.
2.3.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze advisering deugdelijk voorbereid en voldoende gemotiveerd. Er zijn geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt dat verweerder, in het voetspoor van zijn geneeskundig adviseurs, heeft ingenomen. Tegenover hun adviezen staan geen objectieve medische gegevens die in andere richting zouden kunnen wijzen. Zoals de Raad eerder heeft overwogen, volgt naar algemeen aanvaard medisch inzicht na een periode van ondervoeding op zeer jeugdige leeftijd een zodanig herstel dat van blijvende gevolgen voor de skeletconditie over het algemeen geen sprake is (CRvB 29 april 2009, LJN BI3101). In het geval van appellante is er voldoende tijd voor inhaalgroei geweest. Appellantes geringe lichaamslengte vormt dan ook op zichzelf geen reden om aan te nemen dat haar beendergestel door de internering blijvend is aangetast. Haar beroep op de zogenoemde omgekeerde bewijslast treft evenmin doel. Blijkens de medische adviezen zijn voor haar klachten duidelijk andere oorzaken aan te wijzen.
2.4.
Het beroep is dus ongegrond.
3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. Kooper, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2013.
(getekend) R. Kooper
(getekend) T.A. Meijering

HD