ECLI:NL:CRVB:2013:863

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2013
Publicatiedatum
4 juli 2013
Zaaknummer
12-1607 BESLU
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Wolleswinkel
  • P.W.J. Hospel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en proceskosten in verband met overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de verzoeken van twee verzoekers om schadevergoeding wegens de overschrijding van de redelijke termijn in hun rechtszaak. De verzoekers hadden hoger beroep ingesteld tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam. De Raad constateert dat er geen geschil meer bestaat over de door verzoekers verzochte schadevergoeding, aangezien de Staat der Nederlanden heeft aangeboden een bedrag van € 1.000,- aan beide verzoekers te vergoeden. Dit bedrag is een erkenning van de overschrijding van de redelijke termijn, die in totaal bijna een jaar heeft geduurd, verdeeld over zowel de rechterlijke als de bestuurlijke fase.

De Raad heeft echter geoordeeld dat de verzoeken om schadevergoeding wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Dit is gebaseerd op de vaste rechtspraak van de Raad, die stelt dat er geen procesbelang kan worden ontleend aan de verzochte veroordeling tot vergoeding van proceskosten. Desondanks heeft de Raad besloten de Staat en de korpschef te veroordelen in de proceskosten van de verzoekers, die zijn begroot op € 472,- voor verleende rechtsbijstand. Dit bedrag is gebaseerd op de regels van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij de reacties van de verzoekers als twee proceshandelingen zijn aangemerkt.

De uitspraak is gedaan door J.Th. Wolleswinkel, met P.W.J. Hospel als griffier, en is openbaar uitgesproken op 4 juli 2013. De Raad heeft de verzoeken om schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, maar heeft de Staat en de korpschef wel veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de verzoekers, elk tot een bedrag van € 236,-.

Uitspraak

12/1607 BESLU, 12/1608 BESLU, 12/1609 BESLU, 12/1610 BESLU
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de verzoeken om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[verzoeker 1] te [woonplaats 1] en [verzoeker 2] te [woonplaats 2] (verzoekers)
de Staat der Nederlanden (de minister van Veiligheid en Justitie, Staat)
de korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland, thans de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Verzoekers hebben hoger beroepen ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 22 december 2009, 08/740 en 08/748, in de gedingen tussen verzoekers en de korpschef.
Bij uitspraak van 29 maart 2012, LJN BW2475, heeft de Raad beslist op deze hoger beroepen. Daarbij heeft de Raad bepaald dat het onderzoek onder de in de aanhef van zijn uitspraak van heden genoemde nummers wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de verzoeken om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en heeft de Raad tevens de Staat aangemerkt als partij in die procedures.
Namens de Staat heeft drs. B.E.J. Klein Schiphorst, werkzaam bij de Raad voor de rechtspraak, een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Mr. Y. Kuijt heeft namens de korpschef een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Desgevraagd heeft de gemachtigde van verzoekers hierop gereageerd.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

OVERWEGINGEN

1.1. Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland, ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
1.2. Uit de onder procesverloop beschreven briefwisseling blijkt dat partijen het er over eens zijn dat de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het EVRM met bijna een jaar is overschreden. De vertraging heeft deels in de rechterlijke fase (7 maanden) en deels in bestuurlijke fase (3 maanden) plaatsgevonden. De Staat heeft zich bereid verklaard een bedrag van € 1.000,- aan beide verzoekers te vergoeden. Verzoekers kunnen zich hiermee verenigen.
2. Het geschil tussen verzoekers en de Staat en de korpschef heeft derhalve uitsluitend nog betrekking op de proceskosten. De Staat en de korpschef hebben zich hieromtrent niet uitgelaten.
3. De Raad overweegt het volgende.
3.1.
De Raad stelt vast dat geen geschil meer bestaat over de door verzoekers verzochte schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. Nu volgens vaste rechtspraak van de Raad geen procesbelang kan worden ontleend aan de door
verzoekers verzochte veroordeling tot vergoeding van proceskosten, dienen de verzoeken om schadevergoeding wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3.2.
Voor wat betreft de proceskosten, ziet de Raad aanleiding de Staat en de korpschef te veroordelen in de proceskosten van verzoekers in deze schadeprocedures. De in de rubriek procesverloop vermelde reacties namens verzoekers komen op grond van de Bijlage A van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking (als twee proceshandelingen van elk een ½ punt). Deze kosten worden begroot op € 472,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart de verzoeken om toekenning van schadevergoeding niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de korpschef in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 236,-.
Deze uitspraak is gedaan door J.Th. Wolleswinkel, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2013.
(getekend) J.Th. Wolleswinkel
(getekend) P.W.J. Hospel

HD