ECLI:NL:CRVB:2013:864

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juli 2013
Publicatiedatum
5 juli 2013
Zaaknummer
12-1061 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing schadevergoeding door Uwv na terugvordering wachtgeld

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, A. te B., tegen de afwijzing van haar verzoek om schadevergoeding door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) als gevolg van de terugvordering van haar wachtgeld. De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de rechtbank Almelo van 11 januari 2012. Appellante had in 2007 een WAO-uitkering aangevraagd, die met terugwerkende kracht werd toegekend, wat leidde tot de terugvordering van het wachtgeld dat zij van haar werkgever KPMG had ontvangen. Appellante stelde dat zij door deze terugvordering schade had geleden ter hoogte van ongeveer € 15.000,- en verzocht om vergoeding van deze schade en wettelijke rente.

De rechtbank oordeelde dat het verzoek om schadevergoeding alleen kan worden toegewezen als het besluit dat de schade heeft veroorzaakt onrechtmatig is. Aangezien appellante geen rechtsmiddelen had aangewend tegen het besluit van het Uwv van 17 januari 2007, had dit besluit formele rechtskracht gekregen. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat het besluit onrechtmatig was en dat de schade eerder voortkwam uit de terugvordering van het wachtgeld door KPMG.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat de schade voortvloeide uit het besluit van het Uwv. De Raad overwoog dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv de schadevergoeding op goede gronden had afgewezen. Er was geen bewijs van toezeggingen van het Uwv die appellante een gerechtvaardigde verwachting hadden kunnen geven dat de WAO-uitkering geen financiële gevolgen zou hebben voor haar wachtgeld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/1061 WAO
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van
11 januari 2012, 10/522 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.G. Geerdink, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2013, waar appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Geerdink. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.
Bij besluit van 17 januari 2007 heeft het Uwv aan appellante - naar aanleiding van haar aanvraag - met ingang van 28 december 2004 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uwv heeft in verband daarmee de na te betalen WAO-uitkering in juli 2007 betaalbaar gesteld aan de (ex) werkgever van appellante, KPMG, ter verrekening van het door KPMG vanaf 28 december 2004 aan appellante betaalde wachtgeld.
2.
Op 18 januari 2010 heeft appellante het Uwv verzocht om vergoeding van wettelijke rente en schade, ter compensatie van het nadeel dat is ontstaan doordat appellante met de vaststelling van het recht op WAO-uitkering met ingang van 28 december 2004, haar aanspraak op wachtgeld vanaf die datum heeft verloren. Appellant heeft aangevoerd dat zij, door de terugvordering van het ten opzichte van de WAO-uitkering hogere bedrag aan wachtgeld, schade heeft geleden ter hoogte van een bedrag rond € 15.000,-.
3.
Bij besluit van 1 februari 2010 heeft het Uwv het verzoek om vergoeding van wettelijke rente en schade afgewezen.
4.
Bij besluit van 9 april 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
5.
In beroep tegen het bestreden besluit heeft appellante aangevoerd dat de WAO-uitkering niet op haar verzoek met terugwerkende kracht vanaf december 2004 is toegekend. Zij is zich niet bewust geweest van de gevolgen van die toekenning voor het over die periode al ontvangen wachtgeld. Verder heeft appellante gesteld dat het Uwv haar, nadat zij het Uwv had geïnformeerd over de terugvordering van het wachtgeld door KPMG, gedurende lange tijd aan het lijntje heeft gehouden en haar heeft toegezegd dat de vordering van KPMG met de betaling van het Uwv verrekend zou worden.
6.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat een verzoek om schadevergoeding alleen voor toekenning in aanmerking komt indien het besluit ten gevolge waarvan deze schade is geleden onrechtmatig is. Appellante heeft aangevoerd dat de schade is veroorzaakt door het besluit van het Uwv van 17 januari 2007. Tegen dat besluit heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend, zodat het formele rechtskracht heeft gekregen. Dat betekent in de regel dat de rechtmatigheid van het besluit in rechte vaststaat. Er bestaat geen reden om een uitzondering op deze regel aan te nemen. Reeds daarom dient het verzoek om vergoeding van schade te worden afgewezen. Bovendien lijkt de oorzaak van de schade naar het oordeel van de rechtbank eerder te zijn gelegen in het besluit om het wachtgeld met terugwerkende kracht van appellante terug te vorderen. Ten aanzien van de stelling van appellante dat het Uwv onzorgvuldig gehandeld heeft doordat zij door het Uwv er niet op gewezen is dat de toekenning van de WAO-uitkering gevolgen had voor haar wachtgeld, op grond waarvan het Uwv aansprakelijk zou zijn voor de geleden schade, overweegt de rechtbank dat appellante zich voor beoordeling van deze claim dient te wenden tot de burgerlijke rechter, omdat de bestuursrechter alleen bevoegd is een oordeel uit te spreken schadevergoeding die het gevolg is van een besluit waartegen bezwaar en beroep open staat bij de bestuursrechter.
7.
In hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft appellante aangevoerd dat de schade wel voortvloeit uit het besluit van het Uwv van 17 januari 2007. Indien het Uwv dat besluit niet genomen had, zou KPMG niet tot terugvordering van het wachtgeld zijn overgegaan.
8.
Uit het verhandelde ter zitting is de Raad gebleken dat in hoger beroep alleen nog in geschil is de vraag of de rechtbank het beroep tegen de afwijzing van het verzoek om vergoeding van schade als gevolg van terugvordering van wachtgeld terecht ongegrond heeft verklaard.
Het verzoek om vergoeding van wettelijke rente is ter zitting ingetrokken. De Raad overweegt als volgt.
8.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het Uwv op goede gronden de door appellante gevorderde schade ter hoogte van € 15.000,- heeft afgewezen. De overwegingen ter zake in de aangevallen uitspraak, zoals weergegeven onder 6, worden volledig onderschreven en de Raad maakt deze tot de zijne. Ten aanzien van de in hoger beroep voorgebrachte stelling van appellante dat door medewerkers van het Uwv toezeggingen zijn gedaan, wordt overwogen dat niet is gebleken van enige bevoegdelijk gedane, uitdrukkelijke en eenduidige toezegging van de zijde van het Uwv, waaraan appellante de gerechtvaardigde verwachting kon ontlenen dat de besluitvorming inzake de aanspraak op WAO-uitkering geen financiële gevolgen in welke vorm dan ook zou hebben voor het door appellante genoten wachtgeld.
8.2.
Het hoger beroep treft dan ook geen doel. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
9.
. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en E.J. Govaers als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) K.E. Haan

RB