ECLI:NL:CRVB:2013:865

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juli 2013
Publicatiedatum
5 juli 2013
Zaaknummer
11-5096 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Exportverbod Wajong-uitkering en remigratie naar Chili

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die afhankelijk is van zijn ouders voor verzorging en een Wajong-uitkering ontvangt. Appellant heeft verzocht om toestemming voor remigratie naar Chili met behoud van zijn uitkering. Het Uwv heeft echter besloten dat de uitkering eindigt zodra appellant buiten Nederland gaat wonen, omdat er geen zwaarwegende redenen zijn voor deze verhuizing. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, en in hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld aan de hand van de Wajong-regelgeving zoals die gold tot 1 januari 2010. De Raad oordeelt dat de remigratie van de ouders van appellant niet objectief en dwingend noodzakelijk is, en dat de hardheidsclausule niet van toepassing is. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij wordt gesteld dat de redenen voor remigratie voornamelijk op eigen keuze zijn gebaseerd en niet voldoen aan de criteria voor toepassing van de hardheidsclausule. De Raad concludeert dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat er geen onbillijkheid van overwegende aard is, en dat het hoger beroep van appellant niet slaagt.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/5096 WAJONG
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
22 juli 2011, 10/1109 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J.S. Engelvaart, werkzaam bij de Abvakabo FNV, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 26 maart 2013 zijn namens appellant nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn ouders. Het Uwv heeft zich - met voorafgaand bericht - niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, geboren 23 februari 1972, is bekend met schizofrenie, dyspraxie en dysfasie. Het Uwv heeft met ingang van 8 januari 2004 - één jaar voor datum aanvraag - een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) aan appellant toegekend. Voorts werkt appellant 24 uur per week in WSW-dienstverband.
1.2. Bij brief van 26 september 2009 heeft appellant in verband met het voornemen om met zijn ouders te remigreren naar Chili verzocht om toestemming voor die mogelijke verhuizing met behoud van de Wajong-uitkering.
1.3. Bij besluit van 15 oktober 2009 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat de
Wajong-uitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarop hij buiten Nederland gaat wonen, omdat de beëindiging van de uitkering in zijn geval niet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Daartoe heeft het Uwv overwogen dat er geen zwaarwegende redenen zijn om buiten Nederland te gaan wonen.
1.4. Bij bestreden besluit van 29 januari 2010 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 oktober 2009 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het beëindigen van zijn Wajong-uitkering na vestiging in Chili een onbillijkheid van overwegende aard zou opleveren. Daarbij heeft hij gesteld dat hij voor zijn verzorging afhankelijk is van zijn ouders en dat zijn situatie, mede gelet op het feit dat de intramurale zorg niet voor hem toegankelijk is, uitzichtloos is na de remigratie van zijn ouders naar Chili. Voor zijn ouders is het als ex-politiek vluchtelingen noodzakelijk terug te keren naar hun geboortegrond nu dat, gelet op hun gevorderde leeftijd, nog mogelijk is. Tevens heeft appellant gesteld dat zijn gezondheid in Chili verbetert. Tot slot heeft appellant betoogd dat voor zover zijn situatie niet valt onder de in de beleidsregels omschreven gevallen die aanleiding zouden kunnen geven tot toepassing van de hardheidsclausule, het Uwv in verband met de bijzondere omstandigheden van het geval had moeten afwijken van de beleidsregels.
4.
De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wajong, zoals die luidden tot 1 januari 2010.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat in het geval van appellant geen sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard, zodat de weigering van het Uwv om toepassing te geven aan de in artikel 17, zevende lid, van de Wajong opgenomen hardheidsclausule in rechte stand kan houden.
4.3.
Met betrekking tot dit geschilpunt stelt de Raad voorop dat in artikel 17, eerste lid, onder c, van de Wajong is bepaald dat het recht op uitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen. Het Uwv kan dit zogenoemde exportverbod van een Wajong-uitkering op grond van het zevende lid van dit artikel buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4.4.
Het Uwv heeft in zijn Besluit beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland van 29 april 2003 (Stcrt. 2 mei 2013, nr. 84, blz. 17, hierna: Besluit) aangegeven in welke gevallen en op welke wijze door hem toepassing zal worden gegeven aan deze hardheidsclausule. In artikel 2 van dit Besluit is bepaald dat van een onbillijkheid van overwegende aard sprake is indien de jonggehandicapte naar het oordeel van het Uwv zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en naar verwachting als gevolg van het eindigen van het recht op uitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden. Als zwaarwegende redenen worden in ieder geval aangemerkt:
. het ondergaan van een medische behandeling van enige duur;
. het aanvaarden van arbeid met enig re-integratieperspectief;
. het volgen van de woonplaats van degene(n) van wie de jonggehandicapte voor zijn verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen.
4.5.
In de toelichting op dit Besluit is ten aanzien van artikel 2, aanhef en onder c, opgemerkt dat de redenen waarom de verzorgende personen buiten Nederland gaan wonen objectief en dwingend van aard moeten zijn, en dus niet in overwegende mate gebaseerd op een eigen keuze. In de toelichting bij het Besluit is voorts aangegeven dat de hardheidsclausule steeds aan de hand van de omstandigheden van het individuele geval moet worden toegepast. Ook in andere dan de drie in overweging 4.4 genoemde situaties kan er, aldus de toelichting, grond zijn voor toepassing van de hardheidsclausule. Daarom moet in alle gevallen beoordeeld worden of sprake is van zwaarwegende redenen en of het beëindigen van de uitkering een aanmerkelijk nadeel betekent.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant voor zijn verzorging afhankelijk is van zijn ouders. Het geschil spitst zich derhalve toe op de vraag of de ouders van appellant genoodzaakt zijn naar Chili te remigreren.
4.7.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat niet dan wel onvoldoende is gebleken dat de remigratie van de ouders van appellant naar Chili noodzakelijk is in de zin van artikel 2, aanhef en onder c, van het Besluit. Aangevoerd is dat de ouders van appellant hebben besloten tot remigratie omdat zij inmiddels op leeftijd zijn en hun gezondheidstoestand achteruit gaat. Gelet op hun welzijn, maar ook het welzijn van appellant, willen de ouders nu het nog kan terugkeren naar hun geboorteland. Deze redenen zijn geenszins onbegrijpelijk, maar kunnen niet wegnemen dat de verhuizing in overwegende mate op de eigen keuze van de ouders is gebaseerd zonder dat van een objectieve en dwingende noodzaak daartoe voor hen is gebleken.
4.8.
Het Uwv heeft ook naast de in artikel 2, aanhef en onder c, van het Besluit genoemde situatie beoordeeld of sprake is van zwaarwegende redenen welke grond kunnen zijn voor toepassing van de hardheidsclausule. Bij die beoordeling heeft de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv appellants persoonlijke en sociale functioneren in Chili en zijn afhankelijkheid van zorg van familie en/of derden na het overlijden van de ouders van appellant betrokken. Dit heeft het Uwv echter niet tot het standpunt geleid dat anderszins zwaarwegende redenen aanwezig zijn om toepassing te geven aan de hardheidsclausule van artikel 2 van het Besluit. Met de rechtbank ziet de Raad geen aanknopingspunten om zulks onjuist te achten. De Raad acht daarbij van belang dat blijkens de wetsgeschiedenis het exportverbod van de
Wajong-uitkeringen het uitgangspunt is en dat de hardheidsclausule slechts in uitzonderlijke situaties toepassing kan vinden, welke door het Uwv enerzijds expliciet zijn genoemd in het Besluit en voor het overige moeten voldoen aan de voorwaarden dat een noodzaak bestaat voor het wonen buiten Nederland. De Raad acht de invulling die het Uwv in zijn beleidsregels aan de toepassing van de hardheidsclausule heeft gegeven in algemene zin, zoals hij vaker heeft geoordeeld, niet onaanvaardbaar en de toepassing daarvan in dit concrete geval niet kennelijk onredelijk.
4.9.
Uit overwegingen 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en E.J. Govaers als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) K.E. Haan
JvC