ECLI:NL:CRVB:2013:989
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WGA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de intrekking van haar WGA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had op 4 april 2010 een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv kende haar op 15 juli 2010 een loongerelateerde werkhervattingsuitkering toe, maar stelde later vast dat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was, wat leidde tot de intrekking van de uitkering per 14 februari 2011. De rechtbank Breda verklaarde het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 31 mei 2013 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door L. den Hartog. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de relevante feiten en omstandigheden correct had weergegeven en dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank had vastgesteld dat de verzekeringsartsen de medische beperkingen van appellante adequaat hadden beoordeeld en dat er geen reden was om aan te nemen dat haar gezondheidssituatie tussen 5 juli 2010 en 14 februari 2011 was veranderd.
Appellante voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar rugklachten en de gevolgen van haar eerdere kankerbehandelingen. De Raad bevestigde echter de bevindingen van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die haar standpunt konden onderbouwen. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.