ECLI:NL:CRVB:2013:989

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2013
Publicatiedatum
16 juli 2013
Zaaknummer
12-1179 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WGA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de intrekking van haar WGA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had op 4 april 2010 een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv kende haar op 15 juli 2010 een loongerelateerde werkhervattingsuitkering toe, maar stelde later vast dat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was, wat leidde tot de intrekking van de uitkering per 14 februari 2011. De rechtbank Breda verklaarde het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 31 mei 2013 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door L. den Hartog. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de relevante feiten en omstandigheden correct had weergegeven en dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank had vastgesteld dat de verzekeringsartsen de medische beperkingen van appellante adequaat hadden beoordeeld en dat er geen reden was om aan te nemen dat haar gezondheidssituatie tussen 5 juli 2010 en 14 februari 2011 was veranderd.

Appellante voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar rugklachten en de gevolgen van haar eerdere kankerbehandelingen. De Raad bevestigde echter de bevindingen van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die haar standpunt konden onderbouwen. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/1179 WIA
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 10 januari 2012, 11/389 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante]te [woonplaats](appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. A.H.J. de Kort, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingezonden
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2013. Appellante en haar gemachtigde zijn - met kennisgeving vooraf - niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door L. den Hartog.

OVERWEGINGEN

1.1. Voor de weergave van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, zoals deze bekend zijn in verband met de aanvraag op 4 april 2010 van appellante om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
1.2. Bij besluit van 15 juli 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 5 juli 2010 een recht is ontstaan op een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA). De mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is daarbij vastgesteld op 76%.
1.3. Bij beslissing op bezwaar van 13 december 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 15 juli 2010 ongegrond verklaard. Na herbeoordeling heeft het Uwv vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van
5 juli 2010 minder bedraagt dan 35% en dat de WGA-uitkering onterecht is toegekend. Het Uwv heeft de uitkering met ingang van 14 februari 2011 ingetrokken.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Op grond van de beschikbare gegevens moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de verzekeringsartsen bij appellante niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. Met name blijkt uit de rapportages van de verzekeringsartsen dat zij op de hoogte waren van de door appellante gestelde klachten, waaronder rugklachten. Met die klachten is ook rekening gehouden in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Verder heeft de bezwaarverzekeringsarts vastgesteld dat de verzekeringsarts ten onrechte een urenbeperking had gesteld, omdat op de datum in geding uiteindelijk nog geen sprake was van revalidatiebehandeling. De informatie die appellante in beroep heeft overgelegd, was reeds bekend bij de bezwaarverzekeringsarts. Appellante heeft in beroep aangevoerd dat zij van mening is dat zij slechts acht uur per week kan werken, maar dit standpunt heeft zij niet met medische gegevens onderbouwd, zodat dit niet kan leiden tot twijfel aan het medisch oordeel van de bezwaarverzekeringsarts. Het standpunt van appellante, dat de bezwaarverzekeringsarts geen rekening heeft gehouden met de aandoening “polymyalgia reumatica”, kan de rechtbank niet volgen. Immers deze vaststelling heeft in bezwaar geleid tot een aanpassing van de FML. Appellante heeft voorts aangevoerd, dat de impact van het (recidief) mammacarcinoom en de chemotherapie groot is en dat dit voortdurend een wissel trekt op het lichamelijk en psychisch functioneren van appellante. Voorstelbaar is, aldus de rechtbank, dat de impact van een dergelijk ernstige aandoening groot is, doch ook hiervoor geldt dat appellante niet met medische gegevens heeft onderbouwd of en in hoeverre zij op basis daarvan (meer) beperkt moet worden geacht. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML van 12 oktober 2010.
2.3. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundigen afdoende hebben gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellante in de door de bezwaararbeidsdeskundige voor haar geschikt geachte functies niet wordt overschreden. De bezwaararbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 5 juli 2010 in afwijking van het primaire besluit op minder dan 35% moet worden bepaald en daarbij opgemerkt dat effectuering van die klasse per toekomende datum moet plaatsvinden. Nu appellante geen arbeidskundige gronden naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding het arbeidsongeschiktheidspercentage en daarmee de arbeidsongeschiktheidsklasse voor onjuist te houden.
3.
In hoger beroep heeft appellante haar in bezwaar en beroep aangevoerde standpunt herhaald dat bij het vaststellen van de beperkingen geen rekening is gehouden met haar lage rugklachten en klachten in verband met de aandoening polymyalgie reumatica. Voorts is appellante nog steeds van mening dat onvoldoende rekening is gehouden met het feit dat zij in 1995 en 2009 een mammacarcinoom heeft gekregen en hiervoor chemotherapie heeft ondergaan.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft de eerder aangevoerde gronden afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. Terecht is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat uit de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsartsen naar voren komt dat er geen reden is voor het aannemen van meer beperkingen per 5 juli 2010. Appellante heeft geen argumenten aangevoerd dan wel medische stukken ingediend die erop zouden kunnen wijzen dat haar gezondheidssituatie in de periode tussen 5 juli 2010 en 14 februari 2011 is veranderd. Ook in hoger beroep zijn geen objectieve medische gegevens ingebracht die aanleiding zouden kunnen geven voor het oordeel dat het thans bestreden besluit berust op een onjuiste adequate medische onderbouwing. Naast hetgeen de rechtbank heeft overwogen over het door appellante gestelde (recidief) mammacarcinoom, wijst de Raad erop dat bij het onderzoek van de verzekeringsarts op 27 mei 2010 naar voren kwam dat appellante zich aanvankelijk in verband daarmee arbeidsongeschikt had gemeld, maar dat er geen specifieke restklachten zijn. Voorts verklaarde appellante ten overstaan van de bezwaarverzekeringsarts dat, zoals in haar rapport van 12 oktober 2010 is vermeld, zij genezen was verklaard en dat zij over drie jaar een controleafspraak had bij de chirurg.
4.2.
Ten aanzien van de arbeidskundige kant van de schatting, waartegen geen afzonderlijke gronden zijn aangevoerd, kan worden volstaan met te verwijzen naar de overwegingen in de aangevallen uitspraak waarin de rechtbank oordeelt dat de functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
4.3.
Uit het overwogene in 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2013.
(getekend) C.W.J. Schoor
(getekend) D. Heeremans
eh