ECLI:NL:CRVB:2013:BY8142
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en procesbelang bij hoger beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. G. E. Jans, had hoger beroep ingesteld tegen de intrekking van zijn WAO-uitkering, die per 1 juni 2008 was vastgesteld op 80-100% arbeidsongeschiktheid. De intrekking was gebaseerd op de conclusie dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant gegrond verklaard en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, omdat het eerdere besluit niet op een deugdelijke medische grondslag was gebaseerd.
In het hoger beroep heeft de Raad zich gericht op de vraag of de appellant voldoende procesbelang had bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak. De Raad overwoog dat het enkel vaststellen van de WAO-uitkering op arbeidskundige gronden, zonder medische onderbouwing, niet voldoende procesbelang opleverde voor de appellant. De Raad concludeerde dat de appellant geen recht had op een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak, omdat het resultaat dat hij nastreefde niet daadwerkelijk kon worden bereikt.
De Raad verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en oordeelde dat de toekenning van een volledige WAO-uitkering op medische gronden in de toekomst niet uitgesloten is, maar dat dit geen invloed heeft op de huidige procedure. De uitspraak werd gedaan door Ch. van Voorst, met M.D.F. de Moor als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 2 januari 2013.