ECLI:NL:CRVB:2013:BY8142

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-4751 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en procesbelang bij hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. G. E. Jans, had hoger beroep ingesteld tegen de intrekking van zijn WAO-uitkering, die per 1 juni 2008 was vastgesteld op 80-100% arbeidsongeschiktheid. De intrekking was gebaseerd op de conclusie dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant gegrond verklaard en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, omdat het eerdere besluit niet op een deugdelijke medische grondslag was gebaseerd.

In het hoger beroep heeft de Raad zich gericht op de vraag of de appellant voldoende procesbelang had bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak. De Raad overwoog dat het enkel vaststellen van de WAO-uitkering op arbeidskundige gronden, zonder medische onderbouwing, niet voldoende procesbelang opleverde voor de appellant. De Raad concludeerde dat de appellant geen recht had op een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak, omdat het resultaat dat hij nastreefde niet daadwerkelijk kon worden bereikt.

De Raad verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en oordeelde dat de toekenning van een volledige WAO-uitkering op medische gronden in de toekomst niet uitgesloten is, maar dat dit geen invloed heeft op de huidige procedure. De uitspraak werd gedaan door Ch. van Voorst, met M.D.F. de Moor als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 2 januari 2013.

Uitspraak

12/4751 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 juli 2012, 08/2887 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 2 januari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G. E. Jans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft op 6 september 2012 een nieuw besluit op bezwaar genomen.
Het Uwv heeft tevens een verweerschrift ingediend.
Nadat partijen toestemming hebben gegeven als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Raad bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft hij het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 31 maart 2008 is de aan appellant toegekende uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%, per 1 juni 2008 ingetrokken onder de overweging dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt.
1.2. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 2 september 2008 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van 2 september 2008 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het besluit gezien de rapportage van de door de rechtbank benoemde deskundige, psychiater
R. Tonneijck, niet op een deugdelijke medische grondslag is gebaseerd. Het Uwv gaat er ten onrechte van uit dat appellant in staat is gedurende gemiddeld 40 uur per week in arbeid te functioneren, terwijl de deskundige een urenbeperking voorstaat van 20 uur per week.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de deskundige is gevolgd, daar hij beslist geen duurzaam benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid heeft.
4.1. In de loop van de hoger beroepsprocedure heeft de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv ter uitvoering van de aangevallen uitspraak de beperkingen van appellant conform de conclusies van de deskundige vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 juli 2012. In haar rapportage van 29 augustus 2012 is de bezwaararbeidsdeskundige van het Uwv tot de conclusie gekomen dat voor appellant op basis van deze FML geen functies zijn te duiden. Het Uwv heeft vervolgens op 6 september 2012 een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarbij is beslist dat appellant vanaf 1 juni 2008 ongewijzigd recht heeft op een WAO-uitkering van 80 tot 100%.
4.2. Appellant heeft in reactie op dit besluit herhaald dat hij reeds op medische gronden als volledig arbeidsongeschikt dient te worden beschouwd.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. De Raad ziet zich, ambtshalve, gesteld voor de vraag of appellant voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak en/of het nader ter uitvoering van deze uitspraak genomen besluit.
5.3. Uit vaste rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld de uitspraken van 8 augustus 2006, LJN AY6077 en 13 december 2011, BU8633, vloeit voort dat pas sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of (hoger) beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.
5.4. De omstandigheid dat bij besluit van 6 september 2012 op arbeidskundige gronden alsnog per 1 juni 2008 de WAO-uitkering ongewijzigd is vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100% en dat dit niet - zoals appellant wenst - op medische gronden is gebeurd, levert geen voldoende procesbelang op bij het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak.
5.5. Naar aanleiding van hetgeen door appellant is gesteld in het aanvullend beroepschrift voegt de Raad aan het vorenstaande nog het volgende toe. Anders dan appellant blijkbaar veronderstelt, sluit ook de toekenning van een volledige WAO-uitkering op medische gronden een herbeoordeling in de toekomst niet uit. De medische en arbeidskundige beoordeling met betrekking tot een bepaalde datum heeft volgens vaste rechtspraak alleen betekenis voor de beoordeling van het recht op die datum. Daarmee staat het appellant dus vrij om in het kader van beoordelingen van zijn mate van arbeidsongeschiktheid die met betrekking tot een datum na 1 juni 2008 mogelijk zullen plaatsvinden, alle relevant geachte medische en/of arbeidskundige bezwaren aan te voeren, ook de bezwaren die in deze procedure zijn aangevoerd. Ook in deze zin is er derhalve geen procesbelang.
6. Hetgeen onder 5.2 tot en met 5.5 is overwogen leidt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 januari 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) M.D.F. de Moor