ECLI:NL:CRVB:2013:BY9317

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/658 AW + 12/6406 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K. Zeilemaker
  • K.J. Kraan
  • W. van den Brink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van de betrekking anders dan op grond van ziekten of gebreken

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die sinds 1 oktober 2007 werkzaam was bij de Volkskredietbank Noord-Oost Groningen. Op 12 juli 2010 werd appellant geconfronteerd met tekortkomingen in zijn functioneren, wat leidde tot een verbetertraject van zes maanden. Dit traject was bedoeld om substantiële verbeteringen in zijn functioneren te realiseren, waarbij appellant ondersteuning kreeg van een externe coach. Echter, de gekozen ontslaggrond van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie, anders dan op grond van ziekten of gebreken, roept vragen op. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat er aanwijzingen zijn dat de ongeschiktheid van appellant mogelijk verband houdt met medische oorzaken, waaronder een beginnende burn-out die door de huisarts was vastgesteld. Het dagelijks bestuur had, gezien deze omstandigheden, niet zonder nader onderzoek naar de medische gesteldheid van appellant tot ontslag mogen overgaan.

De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen en de besluiten van het dagelijks bestuur van 23 mei 2011 en 26 september 2012. De Raad oordeelt dat het dagelijks bestuur niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft gehandeld door het disfunctioneren van appellant te koppelen aan niet-medische oorzaken zonder de medische situatie te onderzoeken. De Raad draagt het dagelijks bestuur op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de medische aspecten van de zaak. Tevens wordt het dagelijks bestuur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.420,80 bedragen, en het griffierecht van € 379,-.

Uitspraak

12/658 AW, 12/6406 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 15 december 2011, 11/725 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
het dagelijks bestuur van de Volkskredietbank Noord-Oost Groningen (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak 17 januari 2013.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden door een enkelvoudige kamer op 14 juni 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. G.M. Boerma. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door [L.].
Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Het dagelijks bestuur heeft een besluit van 26 september 2012 toegestuurd.
De zaak is door de enkelvoudige kamer verwezen naar een meervoudige.
Het onderzoek ter zitting is vervolgens voortgezet op 6 december 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Boerma. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. Kragten en [K.].
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was sinds 1 oktober 2007 werkzaam als [naam functie] bij de Volkskredietbank Noord-Oost Groningen (VKB). Op 12 juli 2010 heeft een gesprek plaatsgevonden in verband met tekortkomingen in het functioneren van appellant. Die tekortkomingen hadden betrekking op de belangenbehartiging van cliënten, de wijze waarop procedures die binnen de VKB worden gehanteerd werden nageleefd en houding en gedrag van appellant. Met appellant is een verbetertraject van zes maanden afgesproken waarin substantiële en structurele verbetering van zijn functioneren zou moeten plaatsvinden en zijn werkafspraken gemaakt. Daarbij is hem een externe coach toegewezen.
1.2. Op 21 juli 2010 heeft de huisarts een beginnende burn-out bij appellant vastgesteld. Appellant is in verband daarmee doorverwezen naar een GGZ-arts. De bedrijfsarts heeft op 2 augustus 2010 geadviseerd om de productienorm in verband met psychische klachten van appellant naar beneden aan te passen en tijd in te ruimen voor contacten met de coach en de psycholoog. Met appellant is afgesproken dat hij wekelijks op woensdag en vrijdag minder zal werken om rust in te bouwen en dat hij daarvoor verlof- en ADV-uren zou opnemen. Een ziekmelding heeft op dat moment niet plaatsgevonden. Op 21 september 2010 heeft de bedrijfsarts in verband met de gezondheidsklachten van appellant zijn verwachting uitgesproken dat nog een aantal maanden nodig zou zijn voordat van een goed herstel zou kunnen worden gesproken en geadviseerd om appellant ziek te melden voor de uren die hij in verband met zijn gezondheidsklachten minder werkte. Dit heeft ertoe geleid dat de uren die appellant vanaf eind juli 2010 als verlof opnam, met terugwerkende kracht zijn geregistreerd als ziekte-uren.
1.3. Op 6 december 2010 is aan appellant meegedeeld dat onrechtmatigheden zijn vastgesteld in een dossier dat appellant in behandeling had. Bij brief van 7 december 2010 is appellant bericht dat het verbetertraject werd beëindigd, dat een ontslagbesluit werd voorbereid en dat hem per direct verlof werd verleend. Bij brief van 15 december 2010 is appellant het voornemen tot ontslag op grond van artikel 8:6 van de CAR/UWO meegedeeld. Op verzoek van appellant heeft verzekeringsarts W.C.A. Schaaphok op 19 januari 2011 een deskundigenoordeel gegeven, met als conclusie dat appellant in de periode vanaf 21 juli 2010 tot eind 2010 niet geschikt was te achten voor het volledige eigen werk. De bedrijfsarts heeft in een verslag van 2 februari 2011 vastgesteld dat sprake was van arbeidsongeschiktheid die zijn oorzaak vond in zowel een werkgerelateerd probleem als in gezondheidsklachten en dat in januari 2011 de mate van arbeidsongeschiktheid door ziekte was toegenomen.
1.4. Bij besluit van 8 februari 2011 van de directeur van de VKB, is aan appellant met ingang van 15 juni 2011 ontslag verleend op grond van artikel 8:6 van de CAR/UWO wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking anders dan op grond van ziekten of gebreken. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de tekortkomingen in het functioneren van appellant ernstig van aard zijn en de kern van de hem opgedragen taken en de belangen van de VKB raken, op grond waarvan appellant ongeschikt wordt geacht. Het bezwaar van appellant tegen dat besluit is bij besluit van 23 mei 2011 door de directeur ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3. Het dagelijks bestuur heeft wegens onbevoegd genomen besluit van 23 mei 2011 een daaraan gelijkluidend besluit van 26 september 2012 (bestreden besluit) genomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het dagelijks bestuur heeft het besluit van 23 mei 2011, dat is genomen in strijd met artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), ingetrokken en het besluit van 26 september 2012 is daarvoor in de plaats getreden. Nu met het nieuwe besluit niet aan het bezwaar van appellant is tegemoetgekomen, wordt dit besluit met toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb in samenhang met artikel 6:24 van de Awb bij dit geding betrokken. Het besluit van 23 mei 2011wordt met inachtneming van het bepaalde in artikel 6:19, derde lid, van de Awb vernietigd met het oog op veroordeling in de proceskosten.
4.2. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat geen sprake is van zodanig disfunctioneren dat hij functioneel ongeschikt was voor zijn functie. Problemen in het functioneren hadden een relatie met de gezondheidsklachten. Bovendien is de werklast alleen aangepast aan de vrijstelling voor ondernemingsraadswerkzaamheden en niet aan de uren waarvoor hij was ziekgemeld, zodat hij overbelast werd.
4.3. De vraag is of het dagelijks bestuur op goede gronden heeft vastgesteld dat sprake was van ongeschiktheid van appellant voor zijn functie. Uit de overgelegde stukken volgt dat in juli 2010 aan de hand van een aantal concrete voorbeelden in cliëntendossiers en voorvallen op de werkvloer tekortkomingen in het functioneren van appellant zijn vastgesteld. Zo heeft appellant de voorgeschreven werkwijze niet gevolgd met onder andere als gevolg dat gegevens van cliënten en afspraken die zijn gemaakt over het budgetbeheer niet of onvoldoende in het computersysteem terug waren te vinden. Daarnaast zijn gedragingen van appellant door collega’s als onwenselijk en grensoverschrijdend ervaren. In het verbetertraject is concreet aangegeven op welke onderdelen het functioneren van appellant aanpassing behoefde, op welke wijze ondersteuning werd geboden en op welke wijze zijn functioneren zou worden getoetst. Tijdens het verbetertraject zijn regelmatig gesprekken gevoerd met appellant waarin steeds is aangegeven welke aspecten van zijn functioneren nog niet op de juiste wijze werden uitgevoerd. Begin december is tijdens afwezigheid van appellant wederom gebleken dat een dossier niet was behandeld volgens de voorschriften.
4.4. Bij de gekozen ontslaggrond van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking anders dan op grond van ziekten of gebreken, moet volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 28 augustus 2008, LJN BF0077) in gevallen waarin aanwijzingen bestaan dat de ongeschiktheid van betrokkene verband houdt met ziekte of gebrek, of daarover gerede twijfel
bestaat, onderzoek plaatsvinden naar die eventuele medische oorzaak.
4.5. Het dagelijks bestuur meent dat de ongeschiktheid louter functioneel van aard is en dat daaraan geen ziekte ten grondslag ligt. Op grond van de gedingstukken kan echter geenszins worden uitgesloten dat het niet naar behoren functioneren van appellant (mede) werd veroorzaakt door lichamelijke en psychische oorzaken. Bij appellant is sprake geweest van een beginnende burn-out, in verband waarmee hij, in een zeer laat stadium, gedeeltelijk in aanmerking is gebracht voor ziekteverlof. Vast staat dat appellant, op het moment dat het verbetertraject werd beëindigd, zijn werk niet gedurende de volledige werktijd verrichtte als gevolg van ziekte. De verzekeringsarts heeft in zijn verslag van 19 januari 2011 vermeld dat appellant wegens gezondheidsklachten niet volledig geschikt was voor het eigen werk. De spreekuurrapportage van de bedrijfsarts van 2 februari 2011 vermeldt dat sprake is van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte, volgens inschatting van die arts te houden op 20%. Hieruit kan worden afgeleid dat appellant destijds niet geschikt was voor zijn eigen werk en zulks op medische gronden.
4.6. Over de precieze aard van die medische gronden biedt het dossier nauwelijks aanknopingspunten. Het dagelijks bestuur had, gelet hierop, niet tot ongeschiktheid anders dan wegens ziekten of gebreken mogen besluiten zonder een nader onderzoek te laten doen naar de medische gesteldheid van appellant. Indien immers de ongeschiktheid geacht kan worden voort te komen uit medische oorzaken is het dagelijks bestuur niet bevoegd om tot ontslag wegens ongeschiktheid “anders dan” over te gaan. Door dit onderzoek na te laten, ook nadat de behandeling ter zitting was geschorst en het dagelijks bestuur hierop was gewezen, en door zich onverkort op het standpunt te blijven stellen dat het disfunctioneren andere oorzaken heeft dan medische heeft het dagelijks bestuur het bestreden besluit van
26 september 2012 niet met de vereiste zorgvuldigheid genomen.
5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak en de besluiten van 23 mei 2011 en 26 september 2012 worden vernietigd. Het dagelijks bestuur wordt opdragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. Er is aanleiding om het dagelijks bestuur te veroordelen in de kosten van appellant in bezwaar, beroep en hoger beroep. Deze worden begroot in bezwaar op € 944,- aan kosten van rechtsbijstand, in beroep op € 944,- aan kosten van rechtsbijstand en in hoger beroep op € 1.416,- aan kosten van rechtsbijstand en € 116,80 aan reiskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de aangevallen uitspraak;
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de besluiten van 23 mei 2011 en 26 september 2012;
-draagt het dagelijks bestuur op een nieuw besluit op bezwaar te nemen;
-bepaalt dat het dagelijks bestuur aan appellant het door hem in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 379,- vergoedt.
-veroordeelt het dagelijks bestuur in de kosten van appellant in bezwaar, beroep en hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 3.420,80.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en K.J. Kraan en W. van den Brink als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2013.
(getekend) K. Zeilemaker
(getekend) M.R. Schuurman
HD