ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3514

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-3563 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag en buitengewoon verlof van politieambtenaar na rapport 'Code Rood'

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 maart 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, een politieambtenaar, tegen het besluit van de korpschef van politie. Het ontslag van appellant, dat was gebaseerd op anonieme aantijgingen en het rapport 'Code Rood', werd door de Raad vernietigd. De Raad oordeelde dat appellant zich niet adequaat kon verdedigen tegen de anonieme beschuldigingen, waardoor het ontslag in rechte niet houdbaar was. De korpschef had appellant eerder buitengewoon verlof verleend, maar de Raad bevestigde dat dit verlof ten onrechte niet van korte duur was geweest. De Raad oordeelde dat er wel aanwijzingen waren voor ernstige misstanden, maar dat deze niet voldoende waren om het ontslag te rechtvaardigen. De uitspraak van de rechtbank werd gedeeltelijk bevestigd en gedeeltelijk vernietigd, waarbij de korpschef werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan appellant. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige procedure bij ontslagbesluiten, vooral wanneer deze zijn gebaseerd op anonieme meldingen.

Uitspraak

11/3563 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 11 mei 2011, 09/4616 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellant)
de Minister van Veiligheid en Justitie, thans: de korpschef van politie (korpschef)
Datum uitspraak: 7 maart 2013
PROCESVERLOOP
In verband met de invoering van de Politiewet 2012 per 1 januari 2013 is, in zaken zoals deze, de korpschef als bevoegd gezag in de plaats getreden van de Minister van Veiligheid en Justitie, voorheen de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in diens hoedanigheid van beheerder van het voormalige Korps landelijke politiediensten (Klpd). Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de minister verstaan.
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2013. Appellant is verschenen met bijstand van [H.]. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Tamis en R.P.G. Heuff.
OVERWEGINGEN
1. Voor een meer uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant was oorspronkelijk werkzaam bij de politieregio Haaglanden. Hij is met toepassing van artikel 4a (oud) van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) in tijdelijke dienst aangesteld bij het Klpd voor de periode van 1 januari 2005 tot uiterlijk 1 januari 2011. Hij vervulde daar de functie van operationeel leidinggevende A (sectiecommandant) bij de groep Observatie en Techniek (O&T) van de Unit Operationele Expertise bij de Dienst Nationale Recherche (DNR).
1.2. Naar aanleiding van meldingen bij de centrale vertrouwenspersoon van het Klpd en een anonieme brief over ernstige misstanden bij de groep O&T, heeft de korpschef door een organisatie- en adviesbureau een cultuuronderzoek laten verrichten. De resultaten van dit onderzoek zijn weergegeven in het rapport "Code Rood" van 28 februari 2008. Hieruit komt naar voren dat binnen de groep O&T sprake was van ongewenste omgangsvormen, grof en seksistisch taalgebruik, seksuele intimidatie, intimiderend gedrag van leidinggevenden, spreekverboden en bedreigingen van leidinggevenden, waarbij zelfs represaillemaatregelen in het vooruitzicht zijn gesteld indien uit de school zou worden geklapt over misstanden binnen de groep. De conclusie van het rapport is dat (direct) leidinggevenden kennis droegen dan wel hadden kunnen dragen van de ongewenste cultuur en omgangsvormen binnen de groep, maar niet hebben ingegrepen op de wijze die van hen als (direct) leidinggevenden had mogen worden verwacht. Het bureau heeft onder meer geadviseerd om de teamchef en de drie operationele chefs van de groep O&T, onder wie appellant, met spoed te vervangen om de noodzakelijke cultuuromslag in gang te zetten.
1.3. Bij besluit van 20 mei 2008 heeft de korpschef op grond van artikel 39 van het Barp aan appellant met ingang van 31 maart 2008 buitengewoon verlof verleend. Daarbij is het voornemen uitgesproken om hem met ingang van 1 juli 2008 te ontslaan.
1.4. Bij besluit van 13 oktober 2008 heeft de korpschef appellant met toepassing van artikel 90, tiende lid, van het Barp ontslag verleend uit de dienst van het Klpd. Daarbij is aangegeven dat in overleg met de politieregio Haaglanden de datum van terugkeer bij dat korps van herkomst zal worden bepaald en dat dit tevens de datum van beëindiging van het tijdelijk dienstverband bij het Klpd zal zijn.
1.5. Bij besluit van 22 mei 2009 (bestreden besluit) heeft de korpschef de bezwaren van appellant tegen deze besluiten ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant gegrond verklaard wat betreft - kort gezegd - de duur van het buitengewoon verlof en de ingangsdatum van het ontslag. Nu deze afhankelijk zijn gemaakt van nader overleg tussen de korpsen en feitelijk eerst per 1 mei 2009 ontslag is verleend, is geen sprake meer van een verlof van korte duur als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van het Barp, noch van een bepaalde ontslagdatum als bedoeld in artikel 90, tiende lid, van het Barp. De rechtbank heeft het bestreden besluit in zoverre vernietigd, de ontslagdatum en de datum van hernieuwde aanstelling bepaald op 1 mei 2009, en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met betrekking tot de duur van het buitengewoon verlof in stand blijven. Verder heeft de rechtbank het verzoek om schadevergoeding afgewezen en bepalingen gegeven inzake proceskosten en griffierecht.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
Het ontslag
3.1. De Raad heeft eerder over de consequenties van het rapport "Code Rood" geoordeeld bij uitspraken van 9 juni 2011 (LJN BQ9026) en 15 november 2012 (LJN BY3824). In het geval van appellant gaat het om een situatie zoals aan de orde in de eerstgenoemde uitspraak: tussentijds ontslag uit een tijdelijk dienstverband bij het Klpd en terugkeer naar het korps van herkomst. In die situatie achtte de Raad het rapport "Code Rood" een onvoldoende feitelijke grondslag voor het in bezwaar gehandhaafde ontslagbesluit, omdat dit rapport enkel is gebaseerd op anonieme verklaringen en daarin geen gedragingen worden vermeld die zijn terug te voeren op de persoon van de betrokkene. De Raad verwierp daarmee het betoog van de korpschef dat weloverwogen niet is gekozen voor verwijtbare gedragingen die zijn toegespitst op het individu, maar dat bewust de afweging is gemaakt om “het groter dienstbelang te laten prevaleren”.
3.2. Ook hier staat niet het dienstbelang centraal, maar de vraag of appellant gedrag heeft vertoond waarop een tussentijds ontslag kon worden gebaseerd. De meldingen aan de vertrouwenspersoon, die aan het rapport voorafgingen, zijn voor appellant en de bestuursrechter al even anoniem en oncontroleerbaar gebleven als de verklaringen waarop het rapport zelf is gebaseerd. Dit geldt evenzeer voor de gesprekken die de leidinggevenden B en Van H naar aanleiding van het rapport hebben gevoerd met een aantal betrokken medewerkers. Het mag zo zijn dat de korpschef daardoor van het persoonlijk tekortschieten van appellant overtuigd is geraakt. Het punt is evenwel, dat appellant zich niet gericht tegen de anonieme aantijgingen heeft kunnen verdedigen en dat de bestuursrechter de overtuiging van de korpschef niet in rechte kan toetsen. Concrete aanknopingspunten voor zo'n toetsing zijn ook overigens niet beschikbaar.
3.3. Het hoger beroep slaagt in zoverre.
Het buitengewoon verlof
3.4. Op dit punt is het hoger beroep beperkt tot de vernietigingsgrond en het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit.
3.5. Dat het ontslag in rechte niet houdbaar is gebleken, neemt niet weg dat het rapport "Code Rood" onmiskenbare aanwijzingen bevatte voor het bestaan van ernstige misstanden, die nader onderzoek verdienden. Appellant behoorde tot de groep (direct) leidinggevenden aan wie deze misstanden in het rapport worden toegerekend. Hiermee was aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 39 van het Barp voldaan. De korpschef kon zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat er, in het belang van het onderzoek en de rust binnen de organisatie, aanleiding bestond om aan appellant - bij wijze van ordemaatregel - buitengewoon verlof voor korte duur te verlenen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre in stand kan blijven.
3.6. Nu de korpschef van zijn kant geen hoger beroep heeft ingesteld, staat vast dat het buitengewoon verlof ten onrechte niet van korte duur is geweest. Met de vernietiging van het bestreden besluit op dit punt heeft de rechtbank deze schending van artikel 39 van het Barp duidelijk gemarkeerd. De vernietiging heeft (mede) geleid tot veroordeling van de korpschef in de proceskosten en tot vergoeding van griffierecht. Het feit dat appellant te lang op non-actief heeft gestaan, is een gegeven dat op zichzelf niet meer kan worden teruggedraaid. Het levert ook geen benadeling op, want de bezoldiging is doorbetaald en het buitengewoon verlof draagt - als zuivere ordemaatregel - geen diffamerend karakter. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht de rechtsgevolgen in stand gelaten.
3.7. Het hoger beroep treft in zoverre dus geen doel.
Conclusie
3.8. Wat betreft het ontslag kan de aangevallen uitspraak niet in stand blijven en dient het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geheel te worden vernietigd. Net als bij LJN BQ9026 zal het primaire ontslagbesluit worden herroepen. Voor het overige moet de aangevallen uitspraak, voor zover in hoger beroep aangevochten, worden bevestigd.
4. De Raad acht termen aanwezig om de korpschef met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 944,- wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak wat betreft het ontslag;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 22 mei 2009 wat betreft het ontslag gegrond en
vernietigt dit besluit in zoverre in zijn geheel;
- herroept het ontslagbesluit van 13 oktober 2008;
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor het overige;
- bepaalt dat de korpschef aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht
van € 227,- vergoedt;
- veroordeelt de korpschef in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag
van € 944,-.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en R. Kooper en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2013.
(getekend) K. Zeilemaker
(getekend) S.K. Dekker