ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3682

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-5276 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
  • H.J. Dekker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op uitkering ingevolge de WAO na medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had op 4 juni 2010 vastgesteld dat appellante per 5 augustus 2010 geen recht meer had op een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard op 15 september 2010, onder verwijzing naar rapportages van bezwaarverzekeringsarts A. van den Broeke-Spieker en bezwaararbeidsdeskundige R. Stroband.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het Uwv voldoende diepgaand en zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts niet onjuist zijn. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat zij vanwege psychische problemen meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. De rechtbank heeft echter geen aanleiding gezien om een medisch deskundige in te schakelen en heeft de rapportages van de arbeidsdeskundige en bezwaararbeidsdeskundige als voldoende gemotiveerd beschouwd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van appellante in hoger beroep afdoende besproken en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de aangevallen uitspraak te vernietigen. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen rekening hebben gehouden met de persoonlijkheidsproblematiek van appellante en dat er geen nieuwe medische feiten zijn gepresenteerd die de beoordeling zouden kunnen veranderen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

11/5276 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
3 augustus 2011, 10/1807 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Zwiers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. Zwiers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.
OVERWEGINGEN
1.1. Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitvoeriger weergave van de voor dit geding van belang zijn feiten en omstandigheden, volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Bij besluit van 4 juni 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 5 augustus 2010 geen recht op een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) meer bestaat, omdat zij per die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht.
1.3. Bij beslissing op bezwaar van 15 september 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 juni 2010, onder verwijzing naar de rapportages van bezwaarverzekeringsarts A. van den Broeke-Spieker van 8 september 2010 en van bezwaararbeidsdeskundige R. Stroband van 9 september 2010, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is geweest van een voldoende diepgaand en zorgvuldig onderzoek. De rechtbank heeft geen reden gezien de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts voor onjuist te houden. De bezwaarverzekeringsarts heeft voldoende onderbouwd waarom de in beroep overgelegde informatie van de arbeidsdeskundige drs. ing. V. van Koersveld en van de GZ-psycholoog drs. G.H. Pasveer niet leidt tot een ander standpunt. Voor zover Van Koersveld in zijn rapportage heeft aangevoerd dat appellante meer beperkt is dan thans is aangenomen, heeft appellante hiervoor geen medische onderbouwing gegeven. De rechtbank heeft voorts het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts gevolgd, dat Pasveer geen uitspraak heeft gedaan over de vraag of er daadwerkelijk sprake is van cognitieve problematiek en ook dat er geen nieuwe medische feiten of gezichtspunten naar voren zijn gebracht. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat in de rapportages van de arbeidsdeskundige en bezwaararbeidsdeskundige afdoende is gemotiveerd waarom de aan de beoordeling ten grondslag gelegde functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellante op de in geding zijnde datum.
3. Het hoger beroep van appellante keert zich uitsluitend tegen het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit. Met verwijzing naar de in beroep ingebrachte rapportages en brieven van Van Koersveld en van Pasveer heeft appellante haar standpunt herhaald dat zij vanwege haar psychische problemen meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Ten onrechte heeft de rechtbank, geen aanleiding gezien het advies van een medisch deskundige in te winnen. Ter zitting heeft gemachtigde van appellante verzocht de brief van 17 september 2012 van de psycholoog Mentink, die appellante in de periode 16 juli 2010 tot 6 augustus 2012 zou hebben behandeld, bij de beoordeling te betrekken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De rechtbank heeft de gronden die in beroep zijn ingediend en in hoger beroep zijn herhaald afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen.
4.2. Er is geen aanleiding appellante, zoals verzocht, nog in de gelegenheid te stellen om de brief van de behandelend psycholoog van appellante van 17 september 2012 in het geding te brengen. Niet valt in te zien waarom deze brief niet eerder in deze procedure had kunnen worden ingebracht. Voorts heeft gemachtigde van appellante meegedeeld dat uit de brief blijkt dat in de laatste behandelperiode de diagnose “persoonlijkheidsstoornis niet anders omschreven” is gesteld, in verband waarmee nader onderzoek aangewezen zou zijn. De verzekeringsartsen hebben blijkens hun rapporten onderkend dat bij appellante persoonlijkheidsproblematiek aan de orde is met borderlinetrekken en depressieve episodes en hebben bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellante hiermee al rekening gehouden. Er zijn geen aanknopingspunten van het oordeel dat dit niet in voldoende mate zou zijn geschied.
4.3. Terecht heeft de rechtbank geen aanleiding gezien tot benoeming van een deskundige in verband met de gestelde cognitieve problemen van appellante. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, bij het ontbreken van een toereikende objectief-medische onderbouwing voor haar stellingen, geen aanknopingspunten om hier in andere zin over te oordelen.
4.4. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) H.J. Dekker
JL