ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4648

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-7452 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten zonder bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft appellant, A. te B., hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten door het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen. De aanvraag werd afgewezen omdat het college van mening was dat er geen bijzondere omstandigheden waren die bijstandsverlening rechtvaardigden. Appellant had zich op 26 februari 2010 in de gemeente gevestigd en ontving een uitkering op basis van de Ziektewet. Hij diende op 12 december 2010 een aanvraag in voor bijzondere bijstand, maar het college wees deze af op 10 januari 2011. Het college stelde dat appellant had kunnen reserveren voor de kosten, aangezien hij een uitkering ontving die hoger was dan de bijstandsnorm.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij niet in staat was te reserveren vanwege schulden en dat de verhuizing niet voorzienbaar was. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de kosten van verhuizing en inrichting als algemeen noodzakelijke kosten van bestaan worden beschouwd en dat deze in beginsel uit het inkomen moeten worden bestreden. De Raad concludeerde dat de kosten voor appellant voorzienbaar waren en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat was om te reserveren. De Raad bevestigde dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand terecht was gehandhaafd, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die de bijstandsverlening rechtvaardigden.

Uitspraak

11/7452 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 23 november 2011, 11/6515 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen (college)
Datum uitspraak 19 maart 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.B.A. Bol hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2013. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Roodhorst.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft zich op 26 februari 2010 in de gemeente [naam gemeente] gevestigd. Hij beschikte per genoemde datum niet over zelfstandige woonruimte, maar woonde in bij anderen. Bij besluit van 27 oktober 2010 heeft het college aan appellant een urgentieverklaring voor woningtoewijzing verleend op sociale gronden. Appellant heeft op 11 maart 2011 een huurwoning betrokken aan de [adres 1] te [naam gemeente]. Appellant heeft in verband met zijn - aanstaande - verhuizing op 12 december 2010 een aanvraag om bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten ingediend. Hij ontving ten tijde van zijn aanvraag een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) tot een bedrag van omgerekend € 1.256,66 netto per maand.
1.2. Het college heeft de aanvraag om bijzondere bijstand bij besluit van 10 januari 2011 afgewezen.
1.3. Bij besluit van 28 juni 2011 (bestreden besluit) heeft het college het tegen het besluit van 10 januari 2011 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB), dat de noodzaak van de gevraagde verhuis- en inrichtingskosten, welke zijn berekend op € 2.940,-- , voldoende is gebleken, maar dat de kosten niet voorvloeien uit bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB. Van appellant mocht worden verlangd dat hij voor de gevraagde kosten had gereserveerd omdat de verhuizing voorzienbaar was en hij in de elf maanden voorafgaande aan zijn aanvraag een uitkering ingevolge de WW/ZW van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) heeft genoten die hoger was dan de voor hem geldende bijstandsnorm voor een alleenstaande. Het college heeft, ingevolge ‘Richtlijn B 101’ inzake het gemeentelijk beleid ten aanzien van het verstrekken van bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen en inrichtingskosten (gemeentelijk beleid), berekend dat appellant een reserveringscapaciteit had van € 339,29 per maand. Appellant had hiermee kunnen voorzien in de kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Voor de gronden van het hoger beroep heeft appellant verwezen naar wat hij in beroep heeft aangevoerd. Samengevat komt dit erop neer dat appellant meent dat er bijzondere omstandigheden zijn die bijstandsverlening rechtvaardigen. Hij heeft niet de mogelijkheid gehad te reserveren omdat hij schulden heeft. Bovendien was voor hem niet voorzienbaar dat hij moest verhuizen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 27 januari 2009, LJN BH2282) dient bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, op welk punt het college ingevolge genoemde bepaling een zekere beoordelingsvrijheid heeft. De omstandigheid dat de alleenstaande of het gezin al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3. De kosten van een verhuizing en inrichting van een woning worden tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.4. Niet in geschil is dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft gevraagd zich voordoen en dat die kosten noodzakelijk zijn nu er een sociale indicatie voor de verhuizing bestond. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De Raad beantwoordt die vraag met de rechtbank ontkennend.
4.5. De kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd waren voorzienbaar nu appellant na zijn vestiging in de gemeente [naam gemeente] op 26 februari 2010, vooropgezet tijdelijk heeft ingewoond bij vrienden dan wel familie en niet beschikte over een substantiële eigen inboedel. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het hem in die periode (geheel) aan reserveringscapaciteit heeft ontbroken nu hij in die periode van het UWV een uitkering van € 1.256,66 netto per maand heeft ontvangen. Appellant kon derhalve beschikken over een inkomen dat de voor hem geldende bijstandsnorm ruimschoots overschreed. Dat het appellant zou hebben ontbroken aan voldoende reserveringsruimte in verband met een terugvordering door het UWV en een later gelegd beslag op zijn uitkering is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB. Nog daargelaten dat ter zake geen volstrekte duidelijkheid is verkregen, kan een schuldenlast dan wel het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg daarvan, niet in het kader van de bijzondere bijstand worden afgewenteld op het college. Het college heeft de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de verhuis- en inrichtingskosten dan ook terecht gehandhaafd.
4.6. Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2013.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) R. Scheffer
HD