ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4721

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-2397 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T. Hoogenboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing hernieuwde aanvraag om WAZ-uitkering zonder nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door haar echtgenoot, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag om een WAZ-uitkering door het Uwv. De aanvraag was gedaan op 7 september 2009, maar het Uwv had eerder, op 28 januari 2002, al een aanvraag van appellante afgewezen. Dit eerdere besluit was in rechte onaantastbaar geworden door een uitspraak van de rechtbank Dordrecht op 16 september 2002. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de aanvraag van 2009 moet worden gezien als een herhaalde aanvraag, waarop het Uwv terecht kon afwijzen door te verwijzen naar het eerdere besluit. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij geen aanvraag had ingediend in augustus 2001 en dat zij het besluit van 28 januari 2002 niet had ontvangen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 maart 2011, waarin het beroep van appellante ongegrond werd verklaard. De Raad concludeert dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de eerdere beslissing van het Uwv zouden kunnen ondermijnen. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan in het openbaar op 8 maart 2013, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/2397 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 maart 2011, 10/2316 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 8 maart 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft haar echtgenoot [naam echtgenoot] hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven het onderzoek ter zitting van de Raad achterwege te laten. Gelet op de verleende toestemming heeft de Raad het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 28 januari 2002 heeft het Uwv afwijzend beslist op een aanvraag van appellante om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ). Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden door de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 16 september 2002.
1.2. Het thans aan de orde zijnde verzoek van 7 september 2009 van appellante strekt ertoe dat het Uwv van dit eerdere besluit terugkomt. Bij besluit van 22 juli 2010 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit van 22 juni 2010, waarbij de hernieuwde aanvraag van appellante om een WAZ-uitkering is afgewezen. Het Uwv heeft daarbij overwogen dat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden die tot de conclusie leiden dat de genomen beslissing van 28 januari 2002 onjuist zou zijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 22 juli 2010 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat door haar in augustus 2001 geen aanvraag om een uitkering is ingediend en zij het op die aanvraag genomen besluit van 28 januari 2002 niet heeft ontvangen. Het Uwv heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de aanvraag van 7 september 2009 dient te worden aangemerkt als een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Voorts heeft de rechtbank gemotiveerd waarom het Uwv kon volstaan met een afwijzing van de aanvraag door verwijzing naar het inmiddels in rechte onaantastbare besluit van 28 januari 2002.
3. Appellante heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank bestreden met dezelfde gronden die zij bij de rechtbank heeft aangevoerd. Voorts heeft zij gewezen op een aanvraag uit 2010 om met terugwerkende kracht tot 1 januari 1999 in aanmerking te worden gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag van 7 september 2009 dient te worden aangemerkt als een herhaalde aanvraag en dat het Uwv kon volstaan met een afwijzing van die aanvraag door verwijzing naar het inmiddels onaantastbaar geworden besluit van 28 januari 2002.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is grotendeels een herhaling van hetgeen reeds in bezwaar en beroep naar voren is gebracht en kan niet tot een ander oordeel leiden. Hetgeen appellante heeft betoogd met betrekking tot haar aanvraag om een WAO-uitkering valt buiten de omvang van dit geding en moet om die reden buiten bespreking blijven.
4.3. Het hoger beroep treft gelet op hetgeen is overwogen in 4.2 dan ook geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2013.
(getekend) T. Hoogenboom
(getekend) R.L. Rijnen
JL