11/4511 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
21 juni 2011, 11/417 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 29 maart 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.A. van der Kleij, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante is een nader stuk in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2013.
Appellante is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door T. van der Weert.
OVERWEGINGEN
1.1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), zoals die luidden tot 1 januari 2010.
1.2. Appellante, geboren [in] 1981, heeft in oktober 2008 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wajong. Bij besluit van 24 november 2008 heeft het Uwv geweigerd om appellante voor de gevraagde uitkering in aanmerking te brengen, omdat zij niet als jonggehandicapte in de zin van de Wajong valt aan te merken. Tegen dit besluit heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3. Op 14 juni 2010 heeft appellante andermaal een aanvraag gedaan voor een Wajong-uitkering.
2.1. Bij besluit van 13 juli 2010 heeft het Uwv geweigerd om terug te komen van het besluit van 24 november 2008, omdat uit het ingestelde onderzoek is gebleken dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die ertoe leiden dat laatstgenoemd besluit onjuist zou zijn.
2.2. Bij besluit van 11 januari 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het tegen het besluit van 13 juli 2010 door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
3.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover nog voor dit geding van belang, overwogen dat volgens de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv de door appellante tijdens de bezwaarfase overgelegde medische stukken, bestaande uit een brief van haar huisarts van 15 september 2010, een verslag indicatieonderzoek van de Riagg, met als onderzoeksdatum 2 december 2004, een screeningsverslag eerstelijns consultatieproject van Dimence met als onderzoeksdata 11 juni en 8 december 2008 en een brief van Dimence aan de huisarts van 31 maart 2009, heeft onderzocht en daarbij tot de conclusie is gekomen dat deze stukken geen nieuwe medische gegevens bevatten, die, als zij bij de beoordeling in 2008 bekend waren geweest, zouden hebben geleid tot een ander oordeel.
3.2. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door appellante overgelegde stukken weliswaar nieuw, maar bevatten ze geen wezenlijk andere gegevens met betrekking tot de gezondheidstoestand van appellante op de dag dat zij zeventien jaar oud werd, dan de gegevens waarmee de verzekeringsarts in 2008 reeds bekend was en waarop het besluit van 24 november 2008 is gebaseerd.
3.3. Naar aanleiding van het argument van appellante dat na het besluit van 24 november 2008 de diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis is gesteld en dat dit als een nieuw feit is aan te merken, heeft de rechtbank overwogen dat, naar blijkt uit vaste rechtspraak van de Raad, de enkele omstandigheid dat ter zake van de klachten waarmee bij een eerdere beoordeling rekening is gehouden, inmiddels een diagnose is gesteld, niet kan worden beschouwd als een nieuw feit of omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft in dit verband de opmerking van de bezwaarverzekeringsarts onderschreven dat de informatie die uit de thans overgelegde medische gegevens blijkt, een verklaring geeft voor de problematiek die appellante bij de beoordeling in 2008 heeft aangegeven, maar dat dit geen aanleiding is om terug te komen van de toen genomen beslissing.
4. Appellante heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat de beperkingen die zij ondervond vanaf de dag waarop de leeftijd van zeventien jaar bereikte, door de verzekeringsartsen zijn onderschat. Als gevolg van die beperkingen is zij nimmer in staat geweest meer dan 75% van het voor haar geldende maatgevende inkomen te verdienen. Voorts is volgens appellante het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende en onzorgvuldig geweest, daar haar lichamelijke klachten niet zijn onderzocht en geen navraag is gedaan bij haar behandelaars. Appellante houdt daarnaast staande dat de diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis, zoals deze naar voren komt uit de in bezwaar overgelegde stukken, wel een relevant nieuw feit is, dat bepalend is voor een (juist) oordeel over haar gezondheidssituatie en haar beperkingen ten tijde hier van belang. Ten slotte heeft appellante in hoger beroep, ter onderbouwing van haar stellingen, een diploma overgelegd, strekkende tot bewijs dat zij de VERS cursus (Vaardigheidstraining Emotie Regulatie Stoornis) bij Dimence volledig heeft gevolgd.
5.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2. De rechtbank heeft terecht en op juiste gronden geoordeeld dat hetgeen appellante bij haar herhaalde aanvraag voor een Wajong-uitkering naar voren heeft gebracht en - nadien in de bezwaarfase - aan stukken heeft overgelegd, geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb bevat. In het bijzonder ook worden de overwegingen en het oordeel van de rechtbank onderschreven met betrekking tot het belang dat in dit verband toekomt aan de nadien ter verklaring van haar klachten gestelde diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis.
5.3. Het door appellante in hoger beroep overgelegde nadere stuk, genoemd in rechtsoverweging 4, legt reeds geen gewicht in de schaal omdat het Uwv daarmee bij het nemen van het bestreden besluit geen rekening heeft kunnen houden.
5.4. Bij het ontbreken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb, die de deur zouden kunnen openen naar een inhoudelijke beoordeling van het besluit van 24 november 2008, kan niet worden toegekomen aan een beoordeling van de grond dat het destijds in 2008 door de verzekeringsartsen ter voorbereiding van dat besluit ingestelde onderzoek onvoldoende of anderszins onzorgvuldig is geweest.
5.5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2013.