Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 4 april 2012, 10/2087 (aangevallen uitspraak)
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 5 april 2013
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 5 februari 2013 heeft mr. J.L.A. Helmer, advocaat, zich gesteld als gemachtigde van appellante en nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Helmer. Namens het Uwv is verschenen mr. M.J.F. Bär.
1.1. Appellante, geboren [in] 1980, heeft in 2000 haar VWO-diploma behaald. Appellante is in 2001 archeologie gaan studeren en van deze studie heeft zij de propedeuse behaald. Appellante heeft sinds 2001 fysieke en psychische klachten. In 2007 is zij voor haar psychische klachten bij PsyQ onder behandeling gekomen. Sinds 18 november 2008 wordt zij behandeld door psycholoog/psychotherapeut M. Kuin.
1.2. In juli 2009 heeft appellante een aanvraag gedaan om een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). In verband daarmee is appellante door verzekeringsarts A.A.C. Hordijk onderzocht. Deze arts heeft op 4 augustus 2009 een rapport uitgebracht waarin zij tot de conclusie is gekomen dat appellante, gelet op haar dysthyme stoornis en het omdraaien van het dag- en nachtritme, is aangewezen op eenvoudig routinematig werk met duidelijke structuur en geen hoog tempo. De belastbaarheid van appellante is weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 augustus 2008. Vervolgens heeft arbeidsdeskundige J.J.A. Hosli in zijn rapport van 25 augustus 2009 bij functieduiding het verlies aan verdiencapaciteit berekend op nihil. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 26 augustus 2009 geweigerd om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt.
1.3. In bezwaar heeft appellante onder meer naar voren gebracht dat zij aan slapeloosheid lijdt en energetisch beperkt is en dat om die reden een urenbeperking moet worden aangenomen. In zijn rapport van 26 januari 2010 heeft bezwaarverzekeringsarts. M. Keus geconcludeerd dat appellante op 22 juli 2008 ook in uren verminderd belastbaar is geweest, namelijk voor 4 uur per dag, 20 uur per week. In de aangepaste FML van 26 januari 2010 zijn dienovereenkomstig beperkingen aangenomen en is appellante tevens beperkt geacht voor werk in de avond of nacht en is aangegeven dat sprake dient te zijn van regelmatige werktijden. Vervolgens heeft bezwaar-arbeidsdeskundige H. de Rooy in zijn rapport van
10 februari 2010 na een nieuwe functieselectie het verlies aan verdiencapaciteit herberekend, hetgeen resulteerde in een verlies van 50%. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 16 februari 2010 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante gegrond verklaard en aan haar per 22 juli 2008 een Wajong-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55%.
1.4. In beroep heeft appellante de juistheid van het bestreden besluit gemotiveerd bestreden en daarbij gewezen op een verklaring van psychiater M.C. Horjus. Het Uwv heeft zijn standpunt gehandhaafd, waarna de rechtbank psychiater R. Thomassen als deskundige heeft benoemd voor het instellen van een onderzoek. Thomassen heeft op 22 oktober 2010 over appellante gerapporteerd. In dit rapport komt Thomassen tot de conclusie dat bij appellante op de datum in geding, 22 juli 2008, sprake was van een dysthyme stoornis. Thomassen kon zich verenigen met de vastgestelde beperkingen in de FML. Hij kon zich tevens verenigen met het aannemen van een urenbeperking. Daarbij heeft hij aangegeven dat het activiteitenniveau van appellante vrij hoog ligt gezien al haar bezigheden en verantwoordelijkheden die zij op zich neemt en dat het hierdoor moeilijk is om ook nog aan werkverplichtingen te voldoen. Echter alleen uitgaande van de geconstateerde stoornis lijkt Thomassen een geschatte urenbeperking van rond de vijftien tot twintig uur voorstelbaar. Op dit rapport is door zowel de bezwaarverzekeringsarts als door appellante gereageerd. Op verzoek van de rechtbank heeft Thomassen bij schrijven van 25 januari 2011 zijn deskundigenrapport nader toegelicht, in die zin dat hij heeft aangegeven dat de reacties hem geen aanleiding geven zijn diagnostische overwegingen te wijzigen. Zowel het Uwv als appellante hebben hierop gereageerd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak - kort samengevat en voor zover hier van belang - overwogen dat zij geen aanleiding ziet de conclusie van de door haar geraadpleegde deskundige niet te volgen. Daartoe heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de als deskundige ingeschakelde psychiater een uitgebreid en zorgvuldig onderzoek heeft ingesteld en zijn conclusies inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd. De deskundige heeft naar het oordeel van de rechtbank afdoende gereageerd op de reacties van appellante en de bezwaarverzekeringsarts. De rechtbank acht voldoende gemotiveerd dat er geen reden is om voor appellante een verdergaande urenbeperking aan te nemen. De rechtbank heeft daarbij van belang geacht dat het Uwv, gelijk de deskundige, terecht heeft opgemerkt dat bij het vaststellen van de belastbaarheid, de belasting van de thuissituatie en de belasting vanwege de studie buiten beschouwing moeten worden gelaten.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het rapport van de deskundige niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Appellante is van mening dat haar angstklachten ten onrechte niet serieus zijn genomen, ook niet nadat zij heeft gereageerd op het deskundigenrapport. Daarbij wijst appellante er op dat haar huisarts haar onlangs wegens PTSS heeft doorverwezen. Voorts blijft appellante, onder verwijzing naar een nadere verklaring van psychiater Horjus, van mening dat er een verdergaande urenbeperking dient te worden aangenomen. Tot slot heeft appellante de Raad verzocht een contra-expertise te laten verrichten. Daarbij heeft zij op 10 februari 2013 aangegeven dat er in het verleden sprake is geweest van seksueel misbruik waarvan zij niet eerder melding heeft gemaakt, maar welk gegeven zij wel relevant acht voor de medische beoordeling.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wajong zoals die luidden tot 1 januari 2010.
4.2. Als uitgangspunt geldt dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen, tenzij sprake is van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt van dat uitgangspunt af te wijken. Daaronder kan onder meer worden gerekend de omstandigheid dat de deskundige na commentaar op zijn advies geen blijk heeft gegeven dit zorgvuldig te hebben heroverwogen. Van dergelijke omstandigheden is de Raad, evenals de rechtbank, in het onderhavige geval niet gebleken. Thomassen heeft een anamnese afgenomen, betrokkene onderzocht en heeft voorts kennis genomen van de in het dossier aanwezige medische informatie. In zijn aanvullende rapport van 25 januari 2011 heeft Thomassen op inzichtelijke wijze en gemotiveerd uiteengezet dat hij in de reactie van appellante en het Uwv geen reden heeft gezien om tot een ander standpunt te komen. Daarbij heeft hij gesteld dat angstklachten tijdens het onderzoek zijn besproken en door appellante zijn ontkend. Wel stelt hij dat appellante een nerveus, opgejaagd gevoel heeft beschreven in het kader van bespreking van angstklachten. De Raad ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van deze weergave van het besprokene met appellante door Thomassen en ziet gelet op deze nadere uiteenzetting, waarbij de deskundige zijn conclusie serieus heeft heroverwogen en gemotiveerd heeft gehandhaafd, geen reden om die conclusie niet te volgen. Daarbij acht de Raad ook van belang dat uit de informatie van de behandelend psycholoog/psychotherapeut Kuin en psychiater Horjus evenmin is gebleken van op de voorgrond tredende angstklachten.
4.3. Dit betekent dat de Raad evenals de rechtbank de deskundige volgt in zijn oordeel dat ten aanzien van appellante een urenbeperking van rond de vijftien tot twintig uur is aangewezen. De Raad tekent hierbij aan dat de behandelend psycholoog/psychotherapeut Kuin in haar rapport van 25 oktober 2009 een urenbeperking van minimaal 30% heeft geadviseerd. Dit advies komt neer op een urenbeperking van minimaal 12 uur per week en gaat zelfs minder ver dan de voorgestelde urenbeperking van Thomassen.
4.4. Ook het in eerste aanleg ingediende rapport van psychiater Horjus van 19 januari 2011 - dat in essentie een herhaling is van zijn op 18 mei 2010 uitgebrachte rapport - waarin hij heeft gesteld dat werkbelasting nu niet mogelijk is, doet de Raad niet twijfelen aan de verzekeringsgeneeskundige beoordeling van het Uwv. Daargelaten dat het advies van Horjus geen betrekking heeft op de datum hier in geding, 22 juli 2008, is de Raad van oordeel dat dit advies een objectieve medische onderbouwing ontbeert.
4.5. Gelet op de overwegingen 4.2 tot en met 4.4 ziet de Raad geen aanleiding om een nader onderzoek door een onafhankelijke deskundige te laten verrichten. Daarbij acht de Raad nog van belang dat appellante het door haar gestelde seksueel misbruik in de kinderjaren niet eerder naar voren heeft gebracht, ook niet na een daarop gerichte vraag van Thomassen. Zij heeft haar stellingen daaromtrent derhalve in een dusdanig laat stadium en zonder nadere onderbouwing van gegevens in de procedure naar voren gebracht, dat het Uwv zich daarover - terecht - nog geen oordeel over heeft kunnen of moeten vormen. Indien appellante van mening is dat dit feit een nieuwe beoordeling vergt kan zij een daartoe strekkend verzoek bij het Uwv indienen.
4.6. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2013.
(getekend) G.J. van Gendt