ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6441

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/4609 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering om terug te komen van de intrekking van de WAJONG-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om de WAJONG-uitkering van appellant in te trekken. De intrekking vond plaats op 5 oktober 2005, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor de uitkering. Appellant heeft in de loop der jaren verschillende keren bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft deze bezwaren steeds ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant nieuwe medische stukken overgelegd, waaronder een diagnose van ADD, en betoogd dat deze nieuwe feiten aanleiding geven om het eerdere besluit te herzien.

De Raad heeft echter geoordeeld dat de door appellant aangedragen nieuwe feiten niet als zodanig kunnen worden aangemerkt. De diagnose ADD werd niet langer als geldig beschouwd en was al eerder in de bezwaarprocedure aan de orde geweest. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard, onderschreven. De rechtbank had vastgesteld dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die de eerdere beslissing van het Uwv konden ondermijnen. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd.

De uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor, met G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken op 5 april 2013. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een van de partijen in de proceskosten te veroordelen.

Uitspraak

12/4609 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 3 juli 2012, 12/384 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 5 april 2013
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en daarbij een aantal (medische) stukken overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Hierop heeft appellant gereageerd en bij zijn reactie een brief van de GGZ Friesland van 24 september 2012 aan de huisarts gevoegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2013. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.H.M.A. Swarts.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 5 oktober 2005 heeft het Uwv de uitkering van appellant op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG) met ingang van 6 december 2005 ingetrokken omdat er pas recht bestaat op deze uitkering bij een arbeidsongeschiktheid van 25% of meer. Het Uwv heeft bij besluit van 15 november 2006 het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 oktober 2005 niet ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar te laat was ingediend. Appellant heeft tegen het besluit van 15 november 2006 geen beroep ingesteld.
1.2. Appellant, die sinds 7 mei 2007 werkzaam was bij [naam B.V.], heeft zich met ingang van 7 april 2009 arbeidsongeschikt gemeld. Het Uwv heeft de bij besluit van 13 oktober 2009 aan appellant met ingang van 5 mei 2009 opnieuw toegekende WAJONG-uitkering bij besluit van 22 februari 2011 met ingang van 5 april 2011 ingetrokken. Het tegen deze intrekking door appellant gemaakte bezwaar heeft het Uwv op 12 mei 2011 ongegrond verklaard. Ter zitting is namens het Uwv verklaard dat aan appellant na een beroepszaak uiteindelijk met ingang van 5 april 2011 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is toegekend.
2. Appellant heeft bij brief van 7 september 2011 het Uwv verzocht het besluit van 5 oktober 2005 te herzien. Volgens appellant was ten onrechte aangenomen dat toen geen extra begeleiding nodig was. Het Uwv heeft bij besluit van 28 september 2011 geweigerd terug te komen van het besluit van 5 oktober 2005 omdat niet gebleken was dat dat besluit onjuist zou zijn.
3.1 In de bezwaarprocedure tegen het besluit van 28 september 2011 heeft appellant onder andere gesteld dat hij de in 2010 gestelde diagnose ADD als nieuw feit ziet. Ter onderbouwing van deze stelling heeft appellant een brief van GGZ Friesland van 19 april 2010 overgelegd waarin deze diagnose is gesteld.
3.2. De bezwaarverzekeringsarts M.A. Peerden heeft in een rapport van 30 januari 2012 geconcludeerd dat er geen sprake was van nieuwe medische feiten en/of omstandigheden die maken dat de beslissing van 5 oktober 2005 onjuist zou zijn. De bezwaarverzekeringarts heeft op bladzijde 11 van zijn rapport ter onderbouwing vermeld dat het niet zo is dat (psychiatrische) diagnostiek in engere zin bepalend is voor de inschatting van de belastbaarheid maar vooral de weging van het totale beeld. Ook uit de stukken van GGZ Friesland blijkt, aldus de bezwaarverzekeringsarts, dat er differentiaal diagnostisch het een en ander is overwogen en dat als rode draad een intrinsiek kwetsbare persoonlijkheid kan worden aangenomen. Deze kwetsbaarheid is onderkend en adequaat vertaald in de Functionele Mogelijkheden Lijst van 15 september 2005. Vervolgens heeft het Uwv het bezwaar van appellant bij besluit van 2 februari 2012 - onder verwijzing naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts - ongegrond verklaard.
4.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van 2 februari 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
4.2. De rechtbank heeft, na in het licht van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beoordelingskader voor het verzoek van appellant te hebben uiteengezet, vastgesteld dat appellant geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden heeft aangevoerd. Ter onderbouwing hiervan heeft de rechtbank gewezen op het rapport van de bezwaarverzekeringsarts, zoals dat in overweging 3.2 in essentie is weergegeven.
5. In hoger beroep heeft appellant zijn in eerdere fasen van de procedure voorgedragen standpunt dat het besluit van 5 oktober 2005 op een onjuiste grondslag berust in essentie gehandhaafd. Ter onderbouwing heeft appellant stukken van de psychiater L. Smit uit 1994 en 1995 overgelegd waarin als diagnose een geagiteerde depressie is vermeld. Deze diagnose komt in daarmee overeenstemmende bewoordingen ook terug in de in de rubriek Procesverloop vermelde brief van GGZ Friesland van 24 september 2012.
6.1. Gegeven het door de rechtbank geschetste beoordelingskader als bedoeld in 4.2. ziet de Raad geen aanleiding het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit voor onjuist te houden. De in de bezwaarprocedure door appellant als nieuw feit gepresenteerde diagnose ADD kan reeds niet als een nieuw feit in de zin van artikel 4:6 van de Awb worden beschouwd omdat ter zitting - naar aanleiding van de brief van GGZ Friesland van 24 september 2012 - ter sprake is gekomen dat deze diagnose niet langer wordt gehanteerd. In dit licht kan er ook niet aan worden voorbijgezien dat in de brief van GGZ Friesland van 20 juni 2011, welke al in de bezwaarprocedure was overgelegd en ook in het meergenoemd rapport van de bezwaarverzekeringsarts was meegewogen, als hoofddiagnose een persoonlijkheidsstoornis nao werd vermeld en dat mogelijk bij appellant in de contactuele moeilijkheden ADD- en ASS-problematiek meespeelde. In die brief werd de diagnose ADD dus al niet meer stellig gehanteerd.
6.2. De Raad laat verder onbesproken de in hoger beroep overgelegde stukken over de in overweging 5 genoemde diagnose geagiteerde depressie. In het kader van de rechterlijke toetsing van een met toepassing van artikel 4:6 van de Awb genomen besluit dient immers volgens zijn vaste rechtspraak - bijvoorbeeld de uitspraak van 31 augustus 2012
(LJN BX6233) - met nieuwe feiten of veranderde omstandigheden dan wel stukken die pas in de fase van beroep of hoger beroep naar voren zijn gekomen of zijn overgelegd, geen rekening te worden gehouden. Wat betreft de stukken betreffende een klachtprocedure naar aanleiding van de door de verzekeringsarts aangevraagde psychiatrische expertise, welke expertise ook door de bezwaarverzekeringsarts in het rapport van 30 januari 2012 is vermeld, stemt de Raad in met de in het verweerschrift verwoorde standpunt van het Uwv dat het bestreden besluit wat betreft de vaststelling dat geen sprake is van nieuwe feiten, gezien ook het rapport van de bezwaarverzekeringsarts, niet is gebaseerd op deze expertise.
6.3. De overwegingen 6.1 en 6.2 leiden tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad ten slotte geen aanleiding
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2013.
(getekend) C.W.J. Schoor
(getekend) G.J. van Gendt
QH