ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6444

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/1678 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vaststelling van het dagloon in het kader van de Ziektewet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 16 februari 2012, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. Appellant, die op 17 mei 2010 via een uitzendbureau is gaan werken, heeft zich na zes uren werken ziek gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 18 mei 2011 het bezwaar van appellant gegrond verklaard en hem met ingang van 19 mei 2010 een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend, waarbij het dagloon is vastgesteld op € 63,83.

De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellant dat betrekking had op de vaststelling van het dagloon ongegrond verklaard. Appellant heeft in hoger beroep dezelfde gronden aangevoerd als in de eerdere procedure, waarbij hij betoogde dat voor de berekening van het dagloon niet uitgegaan dient te worden van zes uren, maar van een volledige werkdag van acht uren. Tijdens de zitting heeft appellant zijn standpunt verder toegelicht en aangegeven dat hij van mening is dat de wet met betrekking tot de berekening van het dagloon niet deugt.

De Centrale Raad van Beroep heeft de beroepsgronden van appellant besproken en geconcludeerd dat de rechtbank deze met juistheid heeft behandeld. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen. Tevens heeft de Raad opgemerkt dat hij ingevolge artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet mag treden in de innerlijke waarde of billijkheid van de wet. Gelet op deze overwegingen heeft de Raad het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/1678 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 16 februari 2012, 11/1438 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 5 april 2013
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2013. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is op 17 mei 2010 via een uitzendbureau gaan werken bij [naam bedrijf] te [plaatsnaam]. Hij heeft zich op die dag na zes uren werken ziek gemeld.
1.2. Bij beslissing op bezwaar van 18 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 juni 2010 gegrond verklaard en aan appellant met ingang van 19 mei 2010 uitkering op grond van de Ziektewet toegekend waarbij het dagloon is vastgesteld op € 63,83.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant dat betrekking had op de vaststelling van het dagloon in het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als hij in beroep bij de rechtbank naar voren heeft gebracht. Naar zijn mening dient voor de berekening van het dagloon niet uitgegaan te worden van zes uren, maar van een volledige (werk)dag van acht uren. Ter zitting heeft appellant benadrukt dat hij van mening is dat de wet met betrekking tot de berekening van het dagloon niet deugt.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1. De rechtbank heeft de beroepsgronden met juistheid besproken en tevens overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan ten grondslag hebben gelegen.
4.2. De Raad voegt hier aan toe dat hij ingevolge artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet mag treden in de innerlijke waarde of billijkheid van de wet.
5. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en E.J. Govaers en D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2013.
(getekend) T. Hoogenboom
(getekend) J.R. Baas
TM