13/985 WWB, 13/986 WWB-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak 9 april 2013.
Namens verzoekster heeft mr. S.L.I. Meekel, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 8 februari 2013, 12/6326 en 12/6327 (aangevallen uitspraak). Tevens is een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2013. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door mr. Meekel. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. A.C. van Helvoort.
1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Verzoekster heeft op 4 september 2012 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) in verband met de kosten van haar verhuizing. Het gaat daarbij om de eerste maand huur van de nieuwe woning en een waarborgsom. Bij besluit van 5 september 2012 heeft het college bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening toegekend tot een bedrag van € 518,78.
1.2. Op 18 september 2012 heeft verzoekster een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van stoffering van de woning en de kosten van een elektrisch fornuis, een wasmachine en een televisie. Bij besluit van 28 september 2012 heeft het college deze aanvraag afgewezen.
1.3. Bij besluit van 22 november 2012 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 5 september 2012 en 28 september 2012 ongegrond verklaard. Dit besluit berust op de overweging dat de noodzaak van een acute verhuizing om medische of sociale redenen niet is aangetoond, zodat de met de verhuizing verband houdende kosten niet voor bijstandsverlening in aanmerking komen. Om verzoekster in bezwaar niet in een nadeliger positie te brengen, heeft het college het besluit tot toekenning van bijzondere bijstand voor de kosten van eerste huur in de vorm van een geldlening gehandhaafd. Ten aanzien van de kosten van een wasmachine en een televisie heeft het college overwogen dat deze kosten in het geval van verzoekster weliswaar noodzakelijk zijn, maar niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank (rechtbank) het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Verzoekster heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft, samengevat, aangevoerd dat de verhuizing niet voorzienbaar was, dat de noodzaak van de gevraagde kosten vaststaat en dat zij gelet op haar financiële situatie niet heeft kunnen reserveren voor de kosten. Gelet op een toezegging van haar inkomensconsulent mocht zij er op vertrouwen dat bijzondere bijstand voor de kosten van vloerbedekking zou worden verleend. Verzoekster heeft tevens een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gedaan. Het verzoek strekt ertoe dat bijzondere bijstand om niet wordt toegekend voor de eerste huur tot een bedrag van € 565,28, alsmede bijzondere bijstand voor de kosten van een elektrisch fornuis, vloerbedekking, gordijnen, een wasmachine en een televisie.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4.3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de onder 4.2 bedoelde situatie zich voordoet en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
4.4. Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.5. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de verhuizing naar een kleinere woning voor verzoekster wenselijk is, maar dat de noodzaak van de verhuizing in de gegeven omstandigheden niet is komen vast te staan. De door verzoekster ingenomen stelling dat zij psychische klachten ondervindt van de lege kinderkamers door de uithuisplaatsing van haar kinderen in 2008, is niet onderbouwd met objectieve en controleerbare - medische - gegevens. Dit betekent dat de uit de verhuizing voortvloeiende kosten, te weten de kosten van de eerste huur, gordijnen, vloerbedekking en elektrisch fornuis, dan ook niet als noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB kunnen worden aangemerkt. Gelet op het verbod van reformatio in peius heeft het college heeft de toekenning van bijstand voor de kosten van eerste huur in de vorm van een geldlening terecht niet ten nadele van verzoekster ongedaan gemaakt.
4.6. Verzoekster heeft haar stelling dat de inkomensconsulent telefonisch heeft toegezegd dat aan haar bijzondere bijstand voor de kosten van vloerbedekking zou worden toegekend op geen enkele wijze onderbouwd, terwijl de betreffende consulent uitdrukkelijk heeft ontkend dat hij een dergelijke toezegging tegenover verzoekster heeft gedaan. Dat verzoekster de mondelinge toezegging niet aannemelijk kan maken, zoals zij ter zitting heeft aangevoerd, dient voor haar rekening en risico te blijven. Alleen al om die reden slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel niet.
4.7. Niet in geschil is dat de kosten voor een wasmachine en een televisie zich voordeden en dat die kosten in het geval van verzoekster noodzakelijk waren. Tussen partijen is in geschil of is voldaan aan het vereiste dat de betreffende kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat de kosten niet uit het inkomen op het niveau van de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.8. Er is in dit geval geen grond voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld. Het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichtingen is geen bijzondere omstandigheid die het verlenen van bijzondere bijstand aan verzoekster rechtvaardigt. Schulden dan wel het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg daarvan, kunnen niet worden afgewenteld op de bijstand. Ook de ter zitting ingenomen stelling dat verzoekster in verband met de uithuisplaatsing van haar kinderen verscheidene procedures heeft gevoerd en in verband daarmee kosten heeft gemaakt, kan niet als een bijzondere omstandigheid worden aangemerkt.
4.9. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
4.10. Onder deze omstandigheden is geen grond aanwezig voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2013.
(getekend) J.F. Bandringa