ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6710

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/4280 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid bezwaar wegens termijnoverschrijding in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Leeuwarden. De appellant, vertegenwoordigd door mr. R.W.C. Vranken, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf. Het college had de bijstand van appellant met ingang van 1 mei 2006 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 april 2006 teruggevorderd. Het bezwaar van appellant tegen deze beslissing werd door het college niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.

De Raad heeft vastgesteld dat het college het besluit van 6 september 2006 op de juiste wijze heeft bekendgemaakt, namelijk door verzending naar het laatste bekende adres van appellant. Appellant had weliswaar aangegeven dat hij zijn woning op dat adres had opgezegd, maar hij had geen nieuw adres doorgegeven aan de gemeente. Hierdoor was de termijn voor het indienen van bezwaar, die op 7 september 2006 begon, ruimschoots verstreken op het moment dat appellant zijn bezwaar indiende op 4 oktober 2011.

De Raad concludeert dat het college terecht het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat er geen aanknopingspunten waren voor de stelling dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. De uitspraak van de rechtbank Leeuwarden werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 9 april 2013.

Uitspraak

12/4280 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 19 juni 2012, 12/383 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf (college)
Datum uitspraak 9 april 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.W.C. Vranken, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Vranken. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 6 september 2006 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 1 mei 2006 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 april 2006 van appellant teruggevorderd. Bij besluit van 4 januari 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van
6 september 2006 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hem, onder wie begrepen de aanvrager. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 1 september 2009, LJN BJ7888) heeft het college aan zijn bekendmakingsverplichting als bedoeld in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb voldaan als het besluit wordt verzonden naar het laatste bekende adres van betrokkene, ook al is dit niet meer het woonadres van betrokkene en betrokkene heeft nagelaten het bestuursorgaan van de adreswijziging op de hoogte te stellen.
4.3. Vaststaat dat het college het besluit van 6 september 2006 op dezelfde datum heeft verzonden naar het adres [adres 1] te [naam gemeente]. Vaststaat voorts dat appellant tot 3 november 2006 in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) op dat adres stond ingeschreven. Hieruit volgt dat dit besluit in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3:41 van de Awb bekend is gemaakt. Appellant heeft weliswaar aangevoerd dat hij bij de gemeente tijdig heeft aangekondigd dat hij de woning op dit adres per 15 augustus 2006 had opgezegd, maar niet gebleken is dat hij daarbij een nieuw (post)adres aan de gemeente heeft verstrekt, terwijl dat wel op zijn weg had gelegen. Het college kan dan ook worden gevolgd in zijn keuze om het besluit van 6 september 2006 te verzenden aan het adres [adres 1] te [naam gemeente].
4.4. Gelet op wat in 4.3 is overwogen heeft de termijn waarbinnen appellant bezwaar had kunnen indienen, een aanvang genomen op 7 september 2006, de dag na die waarop dit besluit aan hem is toegezonden. De termijn van zes weken voor het indienen van bezwaar was ten tijde van de indiening daarvan op 4 oktober 2011 ruimschoots verstreken. Voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar zou zijn, bieden de gedingstukken en het verhandelde ter zitting geen aanknopingspunt. Het college heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 september 2006 dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.5 Uit 4.2 tot en met 4.5 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2013.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) B. Rikhof
IvR