ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6937

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/3412 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K. Zeilemaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de functie van beiaardier en de toepassing van het Sociaal Akkoord

In deze zaak gaat het om de opheffing van de functie van appellant, die sinds 2002 als beiaardier van het stadscarillon van Leeuwarden was aangesteld. De gemeenteraad had op 8 november 2010 besloten tot een bezuiniging van € 10.000,- op het carillon, wat leidde tot de opheffing van appellants functie per 2 december 2010. In het besluit werd tevens vermeld dat appellant vanaf die datum boventallig zou zijn en dat het Sociaal Akkoord 2009-2012 van toepassing was, waarin werd gesteld dat er bij reorganisaties binnen de gemeente geen gedwongen ontslagen zouden vallen en dat er naar een nieuwe functie zou worden gezocht.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de opheffing van zijn functie, maar dit bezwaar werd door de rechtbank ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden en voerde aan dat er geen rechtsgrond was voor de boventalligverklaring, omdat de gemeentelijke rechtspositieregeling (CAR/UWO) dit begrip niet kende. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de opheffing van de functie het gevolg was van een objectief bezuinigingsbesluit van de gemeenteraad, en dat het college bevoegd was om appellant ontslag te verlenen. Echter, gezien het Sociaal Akkoord was het college verplicht om naar andere werkzaamheden voor appellant te zoeken.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar op 11 april 2013, waarbij K. Zeilemaker als rechter en S.K. Dekker als griffier aanwezig waren. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

12/3412 AW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 15 mei 2012, 11/1558, 11/1559 en 11/1588 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden (college)
Datum uitspraak: 11 april 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.F. Kortooms hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kortooms. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Zittema en drs. ir. J.C. Lens.
OVERWEGINGEN
1. Appellant was sinds 2002 voor 5,4 uur per week aangesteld als beiaardier van het stadscarillon van Leeuwarden. Bij de begroting voor het jaar 2011, die door de gemeenteraad is vastgesteld op 8 november 2010, is een bezuiniging op het carillon ingeboekt van € 10.000,-, zijnde de kosten voor de aanstelling van appellant. Besloten is verder dat het carillon voortaan mechanisch wordt bespeeld.
1.1. Bij besluit van 2 december 2010 is appellants functie opgeheven. Hem is in dat besluit verder meegedeeld dat hij vanaf die datum boventallig wordt en dat voor hem het Sociaal Akkoord 2009-2012 geldt. Hierin staat dat bij reorganisaties binnen de gemeente geen gedwongen ontslagen vallen en dat naar een nieuwe functie zal worden gezocht. Dit besluit is na bezwaar van appellant gehandhaafd bij besluit van 1 juni 2011 (bestreden besluit).
1.2. Vanaf maart 2011 verricht appellant voor 5,4 uur per week tijdelijke werkzaamheden in het archief. Getracht is om tot een vaststellingsovereenkomst te komen teneinde de arbeidsverhouding te beëindigen, maar dat is niet gelukt. Een aanstelling als archiefmedewerker is niet mogelijk omdat de formatie daarvoor geen ruimte biedt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep de gronden van zijn bezwaar en beroep herhaald. Hij heeft erop gewezen dat er geen rechtsgrond bestaat voor de boventalligverklaring, omdat de ten tijde van belang van toepassing zijnde gemeentelijke rechtspositieregeling (CAR/UWO) dat begrip niet kent. Appellant heeft verklaard dat hij het onbegrijpelijk vindt dat wordt bezuinigd op de kosten van dit buitengewone carillon. Van de zijde van het college is verklaard dat het bezuinigingsbesluit een politiek besluit is, dat voor het college als uitgangspunt heeft te gelden.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De functie van appellant is opgeheven als gevolg van een bezuinigingsbesluit van de gemeenteraad. Gesteld noch gebleken is dat dit bezuinigingsbesluit niet op objectieve gronden berust, zodat moet worden geoordeeld dat dit besluit ten grondslag mocht worden gelegd aan de opheffing van appellants betrekking. De inhoud van het bezuinigingsbesluit staat hier niet ter beoordeling. Ook de wijze waarop aan appellant bekend is geworden dat zijn functie werd wegbezuinigd kan, hoe vervelend dat ook voor hem is geweest, niet meebrengen dat het opheffingsbesluit daarom onrechtmatig is.
4.2. Als gevolg van de opheffing van appellants betrekking was het college in beginsel bevoegd om appellant ontslag te verlenen als bedoeld in artikel 8:3 van de Arbeidsvoorwaardenregeling. Maar omdat in het destijds geldende Sociaal Akkoord de garantie was opgenomen dat geen gedwongen ontslag zou worden verleend aan diegenen die boventallig waren, is voor hem gezocht naar andere werkzaamheden. Niet valt in te zien dat het college daarmee buiten zijn bevoegdheden is getreden. Dat het begrip boventallig destijds niet werd genoemd in de CAR/UWO is niet doorslaggevend. De besluitvorming zoals die heeft plaatsgevonden na de opheffing van zijn betrekking, is in het belang van appellant, die - zoals gezegd - anders voor ontslag in aanmerking was gekomen.
5. Het hoger beroep slaagt dus niet. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2013.
(getekend) K. Zeilemaker
(getekend) S.K. Dekker