ECLI:NL:CRVB:2013:BZ7856

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/7100 MAW + 11/7101 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aansprakelijkheid van de Minister van Defensie inzake goedkeuring voor militaire dienst

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant, een beroepsmilitair, had de Staatssecretaris van Defensie aansprakelijk gesteld voor schade die hij zou hebben geleden door een onjuiste goedkeuring voor militaire dienst in 1994. De appellant stelde dat hij niet tijdig was doorgezonden naar een orthopeed, dat hij verkeerde steunzolen had gekregen en dat er een onjuiste voetcorrectie-operatie was uitgevoerd. De minister heeft de aansprakelijkheid afgewezen, en de Raad heeft deze afwijzing bevestigd.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in 1994 goedgekeurd was voor militaire dienst en dat er geen medische gegevens zijn overgelegd die de stellingen van de appellant ondersteunen. De medische adviseurs, waaronder L.G. Koenen en J.H. Folbert, hebben geconcludeerd dat er geen functiebeperkingen waren ten tijde van de keuring en dat de appellant terecht was goedgekeurd. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de appellant zijn aansprakelijkstelling niet voldoende heeft onderbouwd, ook al was het keuringsrapport niet beschikbaar.

De Raad heeft verder geoordeeld dat de minister op goede gronden de aansprakelijkheid heeft afgewezen, en dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/7100 MAW, 11/7101 MAW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 26 oktober 2011, 10/2195 en 11/6167 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie, thans de Minister van Defensie (minister)
Datum uitspraak: 18 april 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.M. Groenhart hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Groenhart. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.E.P. van Zandbergen.
OVERWEGINGEN
1. Voor zover de gedingen aanvankelijk zijn gevoerd ten name van de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris), zijn deze in verband met een wijziging van taken voortgezet ten name van de minister. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van minister, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de staatssecretaris.
2.1. Appellant is in december 1994 goedgekeurd voor militaire dienst en is vervolgens in april 1995 opgekomen als beroepsmilitair.
2.2. Appellant heeft bij brief van 25 mei 2000 de staatssecretaris aansprakelijk gesteld voor door hem geleden schade. Appellant heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij in 1994 ten onrechte is goedgekeurd voor militaire dienst, dat hij niet tijdig is doorgezonden naar een orthopeed, dat aan hem verkeerde steunzolen zijn verstrekt en dat bij hem een onjuiste voetcorrectie-operatie is uitgevoerd.
2.3. Medisch adviseur L.G. Koenen (Koenen) heeft op 24 november 2003 een advies uitgebracht over de vraag of appellant terecht is goedgekeurd voor militaire dienst. Koenen concludeert dat ook bij de keuring sprake was van platvoeten, dat appellant toen zonder klachten functioneerde, dat hij terecht is goedgekeurd en dat de klachten tijdens de uitoefening van de militaire dienst zijn ontstaan.
2.4. In opdracht van appellant heeft E. Hofland (Hofland), medisch adviseur, op 29 mei 2005 een rapport uitgebracht. In dit rapport concludeert Hofland dat het aannemelijk is dat appellant ten tijde van de keuring in 1994 reeds een functiestoornis had aan zijn linkervoet. Naar de mening van Hofland ligt het op de weg van de minister om de bevindingen van deze medische keuring te overleggen. Koenen heeft op 11 augustus 2005 een reactie gegeven op het rapport van Hofland waarin hij de conclusies van zijn op 24 november 2003 opgestelde advies handhaaft.
2.5. J.H. Folbert (Folbert), medisch adviseur van de minister, heeft in een rapport van 20 januari 2010 in een rapport het eerdere standpunt van Koenen ten aanzien van de keuring in 1994 onderschreven. Daarnaast heeft hij geconcludeerd dat appellant tijdig is verwezen naar de orthopedisch chirurg en te kennen gegeven dat het gebruik van de steunzolen naar zijn verwachting niet tot schade heeft geleid en dat hij geen argumenten heeft gevonden voor een onjuiste indicatiestelling of medische fout bij de chirurgische ingreep.
2.6. Op 5 februari 2008 heeft de staatssecretaris, onder verwijzing naar de conclusies van Koenen, geconcludeerd dat appellant terecht is goedgekeurd en op dit punt aansprakelijkheid afgewezen. Dit besluit is na bezwaar bij besluit van 10 februari 2010 (bestreden besluit 1) gehandhaafd. Hieraan is het medisch advies van Folbert van 20 januari 2010 ten grondslag gelegd.
2.7. Bij besluit van eveneens 10 februari 2010 heeft de staatssecretaris geconcludeerd dat uit de medische adviezen niet is gebleken dat appellant niet tijdig is doorgezonden naar een orthopeed, dat aan appellant verkeerde steunzolen zijn verstrekt en dat bij hem een onjuiste voetcorrectie-operatie is uitgevoerd. De minister heeft op deze punten aansprakelijkheid afgewezen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2.8. Hofland heeft vervolgens op 25 juni 2010 schriftelijk kenbaar gemaakt dat hij de medische advisering van Folbert ondersteunt. Hij merkt daarbij op dat hij het echter waarschijnlijk acht dat ten tijde van de aanstellingskeuring verschijnselen aanwezig zijn geweest die op een predispositie hebben geduid. Om hierover duidelijkheid te verkrijgen adviseert hij vervolgens het röntgendossier op te vragen.
2.9. Bij besluit van 8 juli 2011 (bestreden besluit 2) heeft de minister het onder 2.7 genoemde besluit van 10 februari 2008 gehandhaafd. De minister heeft hieraan de beschikbare medische informatie ten grondslag gelegd.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
4.1. Appellant heeft de juistheid van de aangevallen uitspraak op de hierna te bepreken gronden bestreden.
4.2. De minister heeft op 17 september 2012 te kennen gegeven dat het volledige medische dossier met toestemming van appellant is opgevraagd en dat daarin onder meer het keuringsrapport uit 1994 is aangetroffen. In het meegezonden advies van medisch adviseur P.L.T. Brans (Brans) zijn deze medische gegevens besproken. Op basis van dit advies handhaaft de minister in hoger beroep zijn standpunt dat de aansprakelijkheid terecht is afgewezen.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Op grond van artikel 1, eerste lid, van het Militair keuringsreglement (M.K.R.) wordt de geschiktheid of ongeschiktheid voor militaire dienst in verband met ziekten of gebreken onderzocht en beoordeeld naar de bepalingen van dit besluit. De bijlage van de M.K.R. bevat een lijst van aandoeningen en gebreken, waarbij onder 11.11 de abnormale stand of misvorming van een voet, gepaard gaande met functiebeperkingen, is opgenomen.
5.2. Appellant wordt niet gevolgd in zijn betoog dat de rechtbank heeft miskend dat door het ontbreken van het keuringsrapport in beroep de bewijslast is omgekeerd. Dat het keuringsrapport ontbrak, laat onverlet dat appellant zijn aansprakelijkstelling had moeten onderbouwen door aannemelijk te maken dat hij ten onrechte is goedgekeurd. Aan appellant kan worden toegegeven dat dit in aanvang enigszins is bemoeilijkt door de afwezigheid van het keuringsrapport. Met de adviezen van Koenen en Folbert was er echter alsnog een beoordeling beschikbaar van de vraag of er ten tijde van de keuring sprake was van functiebeperkingen. Appellant is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren en zijn aansprakelijkstelling nader te onderbouwen.
5.3. Uit het rapport van de keuring in 1994 komt naar voren dat appellant enkele jaren voorafgaand aan de keuring knieklachten had ten gevolge van verkeerd schoeisel, en dat die zijn behandeld met fysiotherapie. Bij het orthopedisch onderzoek ten behoeve van deze keuring is geconcludeerd dat appellant op dat moment beschikte over een normale vorm van de voeten. In zijn commentaar op dit keuringsrapport concludeert Brans dat appellant terecht is goedgekeurd.
5.4. Zowel Koenen als Folbert concluderen dat er ten tijde van de keuring in 1994 geen sprake was van een functiebeperking. In zijn laatste advies van 25 juni 2010 ondersteunt medisch adviseur Hofland deze conclusie. Vast staat dat het röntgendossier niet is overgelegd. De beschikbare medische gegevens bieden dan ook geen steun voor het standpunt van appellant dat sprake was van zodanige beperkingen dat hij niet had mogen worden goedgekeurd.
5.5. Uit 5.3 en 5.4 volgt dat voldoende is komen vast te staan dat appellant had mogen worden goedgekeurd voor de uitoefening van militaire dienst.
5.6. Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat de uitspraak van de rechtbank niet naar behoren is gemotiveerd, nu zij bij afwezigheid van het keuringsrapport conclusies heeft verbonden aan mededelingen van appellant ter zitting over wat bij de keuring is besproken. Zoals uit 5.4 kan worden afgeleid, beschikte de rechtbank over een drietal gelijkluidende medische beoordelingen over de vraag of er ten tijde van de keuring sprake was van functiebeperkingen. De rechtbank kon op basis daarvan tot het oordeel komen dat er onvoldoende aanleiding was voor de conclusie dat het keuringsrapport enig ander licht op de zaak zou kunnen werpen. Niet valt in te zien waarom de rechtbank bij zijn oordeel niet tevens de mededelingen van appellant ter zitting, over wat tijdens de keuring is besproken, mocht betrekken.
5.7. Met de rechtbank wordt vastgesteld dat appellant geen medische gegevens heeft overgelegd ter ondersteuning van het standpunt dat hij niet tijdig is doorgezonden naar de orthopeed, dat aan hem verkeerde steunzolen zijn verstrekt en dat bij hem een onjuiste voetcorrectie-operatie is uitgevoerd. Ook in hoger beroep heeft appellant dit achterwege gelaten.
5.8. Uit 5.2 tot en met 5.7 volgt dat de minister de aansprakelijkheid op goede gronden heeft afgewezen. Het hoger beroep slaagt dan ook niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en H.C.P. Venema en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2013.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) B. Rikhof
HD