ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9347

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12-1442 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van beroep inzake kinderbijslag onder de Algemene Kinderbijslagwet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep van appellant, de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Svb, waarin kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) werd geweigerd. De Svb had dit besluit op 19 mei 2011 aan appellant verzonden, maar appellant stelde dat hij dit besluit pas in september 2011 had ontvangen, nadat hij contact had opgenomen met de Svb. De rechtbank had het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat de termijn voor het indienen van het beroep was overschreden en appellant geen verschoonbare reden had opgegeven voor deze termijnoverschrijding.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat de Svb het besluit pas in september 2011 aan hem had verzonden. De Centrale Raad van Beroep overwoog dat het aan de Svb was om aan te tonen dat het besluit op het juiste adres was verzonden. De Raad concludeerde dat de Svb voldoende bewijs had geleverd dat het besluit op 19 mei 2011 was verzonden naar het door appellant opgegeven adres. Appellant had niet aangetoond dat hij het besluit niet had ontvangen, en de Raad oordeelde dat de termijn voor het indienen van het beroep was aangevangen op 20 mei 2011. Aangezien het beroepschrift pas op 23 september 2011 was ingediend, was de termijn ruimschoots overschreden.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van griffier I.J. Penning, en werd openbaar uitgesproken op 26 april 2013.

Uitspraak

12/1442 AKW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
2 februari 2012, 11/4617 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Türk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 27 augustus 2012 heeft de Svb een vraag van de Raad beantwoord.
Het geding is behandeld ter zitting op 15 maart 2013. Namens appellant is daarbij verschenen mr. Türk. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Boot.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 19 mei 2011 (bestreden besluit) heeft de Svb na bezwaar gehandhaafd zijn besluit van 15 maart 2011, waarbij is geweigerd met ingang van het eerste kwartaal van 2010 kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) aan appellant toe te kennen, omdat hij niet verzekerd is ingevolge de volksverzekeringen.
1.2. Bij brief gedateerd 23 september 2011 heeft appellant beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Deze brief is op 27 september 2011 door de rechtbank ontvangen. Naar aanleiding van een vraag van de rechtbank over de redenen voor de late indiening van het beroepschrift is namens appellant meegedeeld dat hij het bestreden besluit eerst in september 2011 heeft ontvangen. Nadien is nader toegelicht dat appellant een groot deel van het jaar in Turkije verblijft en dat hij na terugkeer in Nederland in september 2011 gebeld heeft naar de Svb over de bezwaarprocedure. Toen hij vernam dat er al een beslissing op bezwaar was genomen zou die beslissing opnieuw aan appellant zijn verzonden, waarna hij het beroep heeft ingesteld.
2. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe is overwogen dat het bestreden besluit op 19 mei 2011 aan het door appellant opgegeven adres is verzonden en dat hetgeen appellant heeft aangevoerd onvoldoende aanleiding vormt om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De rechtbank heeft daarbij van belang geacht dat appellant zijn adreswijziging niet heeft gemeld aan de Svb en dat problemen bij de waarneming van de post op het adres van appellant in Nederland voor zijn risico komen.
3.1. Namens appellant is in hoger beroep herhaald dat de Svb op zijn verzoek in september 2011 het bestreden besluit alsnog aan hem heeft gezonden, waarna tijdig beroep is ingesteld. Verder is aangevoerd dat de Svb niet heeft aangetoond dat het bestreden besluit daadwerkelijk aan appellant is verzonden op 19 mei 2011. Ten slotte is erop gewezen dat het de Svb bekend was dat appellant zijn hoofdverblijf in Turkije had en dat het bestreden besluit naar zijn adres in Turkije gestuurd had moeten worden.
3.2. Naar aanleiding van vragen van de Raad heeft de Svb bij brief van 27 augustus 2012 meegedeeld dat uit de verzendadministratie is gebleken dat het bestreden besluit op 19 mei 2011 ter bestelling aan de post is aangeboden. Daarbij is tevens meegedeeld dat appellant op 21 september 2011 een nieuwe aanvraag om kinderbijslag heeft ingediend. Uit het toen opgestelde bezoekrapport blijkt niet dat is gesproken over het uitblijven van een beslissing op het bezwaar van appellant. Evenmin is gebleken dat door de Svb toen het bestreden besluit opnieuw aan appellant is verzonden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2. Indien de geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Voorts dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken.
4.3. Vastgesteld moet worden dat eerder door de Svb aan het door appellant opgegeven adres verzonden post steeds door appellant is ontvangen. Voorts is niets gesteld of gebleken over problemen in de postbezorging op het adres van appellant in Nederland. Op het bestreden besluit is het juiste adres van appellant in Nederland vermeld. Gelet op de door de Svb bij brief van 27 augustus 2011 verstrekte en ter zitting nader toegelichte informatie over de postregistratie is aannemelijk geworden dat het bestreden besluit op 19 mei 2011 in handen van TNT Post is gesteld. Op basis van deze gegevens moet geconcludeerd worden dat de Svb aannemelijk heeft gemaakt dat het bestreden besluit op het adres van appellant is ontvangen.
4.4. Indien het bestuursorgaan de verzending van het besluit aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat de geadresseerde aannemelijk maakt dat het besluit niet op zijn adres is ontvangen; voldoende is dat op grond van hetgeen hij aanvoert ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
4.5. Op grond van hetgeen hieromtrent is aangevoerd moet geconcludeerd worden dat appellant daar niet in is geslaagd. In dit verband is van belang dat uit het door appellant bij zijn beroepschrift van 23 september 2011 gevoegde exemplaar van het bestreden besluit niet blijkt dat dit eerst in september 2011 aan hem is verzonden. Voorts blijkt uit de door de Svb overgelegde gegevens wel dat appellant op 21 september 2011 een nieuwe aanvraag om kinderbijslag heeft ingediend, maar niet dat toen gesproken is over het niet ontvangen van het bestreden besluit. Ook blijkt uit de verzendadministratie van de Svb niet dat in september 2011 enige brief door de Svb aan appellant is verzonden. Onder deze omstandigheden moet geconcludeerd worden dat redelijkerwijs niet kan worden getwijfeld aan de ontvangst van het bestreden besluit van 19 mei 2011.
4.6. Gelet op hetgeen onder 4.5 is overwogen kan als vaststaand worden aangenomen dat de termijn voor het maken van bezwaar is aangevangen op 20 mei 2011. De laatste dag waarop een beroepschrift kon worden ingediend was 30 juni 2011. Aangezien het beroepschrift van appellant op 23 september 2009 is verzonden moet geconcludeerd worden dat ten tijde van het indienen van het beroepschrift de termijn om beroep in te stellen ruimschoots was verstreken. In hetgeen namens appellant is aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Het enkele feit dat het de Svb bekend was dat appellant een groot deel van het jaar in Turkije verblijft kan niet leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding. Indien appellant voor hem bestemde post van de Svb op zijn adres in Turkije had willen ontvangen, dan had het op zijn weg gelegen een adreswijziging door te geven aan de Svb. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.7. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.6 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2013.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) I.J. Penning
QH