ECLI:NL:CRVB:2013:CA2716

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/7250 AW + 12/3019 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Wolleswinkel
  • K.J. Kraan
  • A.A.M. Mollee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inschaling na afronding van de opleiding Recherchekundige Master

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de inschaling van een ambtenaar, betrokkene, na het behalen van haar opleiding tot Recherchekundige Master. De rechtbank had geoordeeld dat betrokkene ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard in haar bezwaar tegen de plaatsing in een ontwikkeltraject, dat maximaal drie jaar na afronding van de opleiding zou duren. De rechtbank oordeelde dat betrokkene recht had op een aanstelling in een functie met salarisschaal 9, maar dat dit pas na afronding van de opleiding kon plaatsvinden.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd. De Raad oordeelde dat de opleiding van betrokkene niet op niveau 6, maar op niveau 5 was, wat invloed heeft op haar inschaling. De Raad bevestigde dat er verwachtingen waren gewekt over de inschaling in schaal 9 na het behalen van de opleiding, en dat de mededeling van de personeelsadviseur als een toezegging moet worden beschouwd. De Raad heeft appellant opgedragen om opnieuw op het bezwaar van betrokkene te beslissen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

De uitspraak benadrukt het belang van toezeggingen en verwachtingen in het bestuursrecht, vooral in het ambtenarenrecht. De Raad heeft geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken, wat gebruikelijk is in dit soort zaken. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

11/7250 AW en 12/3019 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
3 november 2011, 10/1847 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Beheerder van het Korps landelijke politiediensten, thans de Korpschef van politie (appellant)
[A. te B.] (betrokkene)
Datum uitspraak 6 juni 2013.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant op 26 april 2012 opnieuw op het bezwaar beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.H.A. Nathans. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. J. van Overdam.
OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de beheerder van het Korps landelijke politiediensten (KLPD), ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de beheerder verstaan.
2.1. Naar aanleiding van het in september 2005 gepresenteerde rapport Posthumus (met betrekking tot de “Schiedammer Parkmoord”) is het programma Versterking Opsporing en Vervolging in het leven geroepen. Onderdeel van dit programma is de opleiding tot recherchekundige voor zij-instromers die buiten de politieorganisatie een HBO- of WO-opleiding hebben afgerond en eventueel werkervaring buiten de politiewereld hebben opgedaan.
2.2. Betrokkene, juriste met ervaring in de advocatuur en bij het Openbaar Ministerie, is bij besluit van 26 maart 2008 per 21 april 2008 voor twee jaar in tijdelijke dienst aangesteld als aspirant recherchekundige voor het volgen van de opleiding tot Recherchekundige Master, niveau 5. Zij is ingeschaald in schaal 7, trede 7, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp). Medegedeeld is voorts dat, na een goede beoordeling, aansluitend een tijdelijk dienstverband met een proeftijd van één jaar volgt en dat, zodra betrokkene de opleiding tijdig en met goed gevolg heeft afgesloten, zij vast wordt aangesteld en wordt geplaatst bij een nader te bepalen dienst met een nader te bepalen tewerkstellingsplaats.
2.3. Vanwege de grote inschalingsverschillen tijdens en na de opleiding is begin september 2009 door de Raad van Korpschefs i.o. en in het Centraal Georganiseerd Overleg Politie de nota Arbeidsvoorwaarden en loopbaanperspectief van recherchekundigen, politiekundige bachelors en politiekundige masters akkoord bevonden, waarna ook binnen het KLPD is besloten aan deze nota uitvoering te geven. Deze nota is voorzien van een Uitvoeringsregeling. Voorts zijn door het KLPD voor de groep studenten Recherchekundige Master die zijn aangesteld vóór mei 2008 overgangsmaatregelen getroffen ter compensatie van gewekte verwachtingen met betrekking tot de inschaling tijdens en na afronding van de opleiding. Die verwachtingen betroffen de duur van de opleiding van twee jaar (hetgeen in de praktijk niet haalbaar bleek) en de inschaling in schaal 9 van het Bbp maximaal één jaar na het einde van de opleiding.
2.4. Ter uitvoering hiervan is betrokkene bij besluit 22 december 2009 met ingang van 1 april 2010 bevorderd naar schaal 8, trede 9, van het Bbp. Dit ter compensatie voor het langer duren van de opleiding dan de aanvankelijk voorziene twee jaar. Na het einde van de opleiding zal een ontwikkel/ervaringstraject volgen van maximaal drie jaar, waarna een besluit wordt genomen over bevordering en plaatsing in een functie binnen de tactische opsporing op het niveau van schaal 9 van het Bbp.
2.5. Betrokkene heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft zich daarbij onder meer op het standpunt gesteld dat zij per 1 april 2010, dan wel uiterlijk op het moment dat zij de opleiding heeft afgerond, dient te worden aangesteld in een organieke functie die gewaardeerd is op schaal 9 van het Bbp. Hierbij heeft betrokkene zich beroepen op het vertrouwensbeginsel. Bij besluit van 11 mei 2010 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen de bevordering per 1 april 2010 ongegrond verklaard en het bezwaar tegen plaatsing in een ontwikkeltraject voor maximaal drie jaar niet ontvankelijk verklaard.
3.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat aan betrokkene is toegezegd dat de opleiding twee jaar zou duren en dat betrokkene na het behalen van haar diploma gedurende één jaar zou worden aangesteld in schaal 8 alvorens te worden bevorderd naar schaal 9. Omdat betrokkene op 1 april 2010 haar opleiding nog niet had afgerond, kon zij op die datum geen aanspraak maken op inschaling in schaal 9. Door haar per die datum te bevorderen naar schaal 8 is appellant volgens de rechtbank voldoende tegemoet gekomen aan de aan betrokkene bij haar aanstelling gedane toezegging.
3.2. De rechtbank oordeelde voorts dat betrokkene met plaatsing in het ontwikkeltraject voor maximaal drie jaar na afronding van de opleiding rechtstreeks in haar belang is getroffen, nu dit impliceert dat aanstelling in een schaal 9 functie maximaal drie jaar op zich kan laten wachten. In zoverre is het bezwaar van betrokkene door appellant ten onrechte
niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank verwierp vervolgens het subsidiaire standpunt van appellant dat de nota zich ertegen verzet dat betrokkene (één jaar) na afronding van de opleiding wordt aangesteld in een functie waaraan schaal 9 is verbonden. De rechtbank verwees daarbij naar artikel 3, zevende lid, onder e, van het Bbp, op grond waarvan de aspirant die een opleiding op niveau 6 heeft afgerond wordt aangesteld in een functie waaraan tenminste salarisschaal 9 is verbonden. Volgens de rechtbank was niet in geschil dat betrokkene een opleiding op niveau 6 volgt. Op deze punten heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
4.1. Nu alleen appellant in hoger beroep is gekomen en hij dat beroep heeft beperkt tot het oordeel van de rechtbank over het niveau van de opleiding en de consequentie daarvan voor betrokkenes inschaling na het behalen van haar opleiding, kan en zal de Raad zich tot dit punt beperken.
4.2. De Raad heeft in het dossier geen bevestiging kunnen vinden voor het oordeel van de rechtbank dat tussen partijen vaststaat dat de in geding zijnde opleiding recherchekundige een opleiding op niveau 6 is. Integendeel, vastgesteld dient te worden dat partijen het er inmiddels over eens zijn dat de door betrokkene gevolgde opleiding geen opleiding is op niveau 6, maar op niveau 5. Gelet op de gedingstukken deelt de Raad dit standpunt. Dit betekent dat de rechtbank het bestreden besluit, voor zover dit ziet op het subsidiaire besluit betrokkene na afronding van de opleiding niet aan te stellen in een schaal 9-functie, ten onrechte op deze grond heeft vernietigd.
4.3. Hiermee is niet gezegd dat het door appellant voorgestane ontwikkeltraject van betrokkene na afloop van haar opleiding stand kan houden. Vast staat dat betrokkene bij haar aanstelling in 2008 door de personeelsadviseur is medegedeeld dat zij maximaal één jaar na het behalen van haar opleiding in een schaal 9 functie zou worden aangesteld. Appellant heeft ter zitting erkend dat die mededeling in overeenstemming was met het destijds gevoerde beleid. Daarnaast wordt in de brief van 19 augustus 2009 aan betrokkene erkend dat er reële verwachtingen zijn gewekt met betrekking tot onder meer het tijdstip van inschaling in schaal 9 na het behalen van de opleiding. Onder deze omstandigheden volgt de Raad het standpunt van betrokkene dat de mededeling van de personeelsadviseur is aan te merken als een toezegging, waaraan appellant is gebonden.
4.4. Uit 4.2 en 4.3 volgt dat de rechtbank terecht, zij het op onjuiste gronden, het beroep tegen het hier aan de orde zijnde onderdeel van het bestreden besluit gegrond heeft verklaard. Appellant zal een nieuwe beslissing moeten nemen op het bezwaar van betrokkene met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
4.5. Aan het besluit van 26 april 2012 is de grondslag komen te ontvallen, zodat dit besluit moet worden vernietigd.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is bepaald dat appellant een nadere beslissing op bezwaar zal nemen met inachtneming van die uitspraak;
-bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor het overige;
-draagt appellant op om opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
-vernietigt het besluit van 26 april 2012.
Deze uitspraak is gedaan door J.Th. Wolleswinkel als voorzitter en K.J. Kraan en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2013.
(getekend) J. Th. Wolleswinkel
(getekend) B. Rikhof
RB