ECLI:NL:CRVB:2014:107

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 januari 2014
Publicatiedatum
21 januari 2014
Zaaknummer
12-4690 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.F. Bandringa
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag met terugwerkende kracht wegens gebrek aan bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, die zijn beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk ongegrond verklaarde. Appellant had op 2 december 2008 een aanvraag om bijstand ingediend, welke hem met terugwerkende kracht vanaf die datum was toegekend. Echter, op 14 juli 2011 verzocht hij om bijstand over de periode van mei 2007 tot december 2008, wat door het college werd afgewezen. Het college stelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een terugwerkende kracht rechtvaardigden, aangezien appellant zelf pas op 2 december 2008 een aanvraag had ingediend.

De rechtbank bevestigde het standpunt van het college, waarop appellant in hoger beroep ging. Hij voerde aan dat zijn e-mailbericht van 23 april 2007 als een aanvraag om bijstand had moeten worden opgevat. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat dit e-mailbericht niet als een aanvraag kon worden beschouwd, omdat het geen schriftelijk verzoek aan het college bevatte en gericht was aan Randstad Rentree.

De Raad benadrukte dat volgens de geldende rechtspraak geen bijstand wordt verleend over een periode voorafgaand aan de datum van aanvraag, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. Appellant kon niet aantonen dat er dergelijke omstandigheden waren, en zijn argumenten over onzorgvuldigheid van het college werden niet geaccepteerd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, met de conclusie dat appellant zelf verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van zijn aanvraag.

Uitspraak

12/4690 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 11 juli 2012, 12/2305 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2013. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.J.M. Codrington.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 2 december 2008 een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Bij besluit van 18 februari 2009 heeft het college aan appellant met ingang van 2 december 2008 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Appellant heeft op 14 juli 2011 een verzoek om bijstand ingediend met betrekking tot de periode van mei 2007 tot december 2008. Bij besluit van 28 september 2011 heeft het college de aanvraag om bijstand met terugwerkende kracht over de periode van mei 2007 tot december 2008 afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat aan appellant met ingang van 2 december 2008 bijstand is toegekend en dat er geen bijzonderheden zijn om de bijstand over de eerdere periode te verstrekken.
1.3.
Bij besluit van 3 februari 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 28 september 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij voert aan dat het college niet heeft gereageerd op zijn e-mailbericht van 23 april 2007. De vragen in dit
e-mailbericht waren duidelijk gericht op het ontvangen van bijstand en dit e-mailbericht had daarom opgevat moeten worden als een aanvraag. Bovendien is aan appellant de verkeerde informatie verstrekt.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het beroep van appellant dat zijn e-mailbericht van 23 april 2007 opgevat had moeten worden als een aanvraag om bijstand kan niet slagen. Dit e-mailbericht was een verzoek om informatie met betrekking tot de consequenties voor appellant in verband met een uitnodiging voor het jobcenter van Randstad Rentree. Dit e-mailbericht kan niet beschouwd worden als een bijstandsaanvraag aangezien daarin geen schriftelijk verzoek is opgenomen aan het college om opnieuw bijstand te verlenen. Het bericht was bovendien gericht aan Randstad Rentree en niet direct aan het college die de bijstandsaanvragen behandelt.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat aan hem over de periode mei 2007 tot december 2008 bijstand dient te worden verleend.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 18 december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY6751), inzake de toepassing van de artikelen 43 en 44 van de WWB wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of in voorkomende gevallen een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
4.4.
Als bijzondere omstandigheid heeft appellant, samengevat, aangevoerd dat het college onzorgvuldig is geweest en verkeerde informatie heeft verstrekt. Het college heeft na ontvangst van het e-mailbericht niet adequaat gereageerd maar dit gaat niet zo ver dat gesteld kan worden dat appellant bijstand met terugwerkende kracht dient te krijgen. Appellant is zelf verantwoordelijk voor het indienen van een aanvraag om bijstand. Appellant heeft zelf de keuze gemaakt om niet eerder dan op 2 december 2008 een aanvraag in te dienen en dit dient voor eigen rekening en risico te worden gelaten.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Het verzoek van appellant om vergoeding van de door hem geleden schade komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2014.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) S.K. Dekker

HD