ECLI:NL:CRVB:2014:1124

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 april 2014
Publicatiedatum
7 april 2014
Zaaknummer
12-6275 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand na niet verschijnen op afspraken

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving bijstand naar de norm voor een alleenstaande, maar heeft niet gereageerd op uitnodigingen voor gesprekken met het college van burgemeester en wethouders van Groningen. Het college heeft op 1 december 2011 de bijstand opgeschort en appellant uitgenodigd voor een nieuwe afspraak op 15 december 2011. Ook op deze uitnodiging heeft appellant niet gereageerd. Op 3 januari 2012 heeft het college de bijstand van appellant ingetrokken, omdat hij zonder tegenbericht niet is verschenen op de afspraken.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar het college heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Groningen heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellant heeft hoger beroep ingesteld en aangevoerd dat hij op 14 december 2011 telefonisch contact heeft opgenomen met de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid om de afspraak van 15 december 2011 af te zeggen. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant niet voldoende heeft aangetoond dat hij zich deugdelijk heeft afgemeld voor de afspraak.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet op de uitnodiging voor het gesprek is verschenen en dat hij niet heeft aangetoond dat hij een afspraak bij de huisarts had. De Raad concludeert dat het college bevoegd was om de bijstand van appellant in te trekken, omdat aan de voorwaarden van artikel 54, vierde lid, van de WWB is voldaan. Het hoger beroep van appellant is afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/6275 WWB
Datum uitspraak: 1 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
5 oktober 2012, 12/434 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 18 februari 2014. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Bij brief van 23 november 2011 heeft het college appellant uitgenodigd voor een gesprek op 1 december 2011 in verband met een onderzoek naar zijn uitkeringssituatie. Appellant heeft geen gehoor gegeven aan deze uitnodiging. Vervolgens heeft het college het recht op bijstand bij besluit van 1 december 2011 met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB opgeschort per 1 december 2011. Bij dat besluit heeft het college appellant tevens uitgenodigd voor een nieuwe afspraak op 15 december 2011 en hem meegedeeld dat zijn uitkering wordt beëindigd (lees: ingetrokken) als hij ook deze afspraak niet nakomt. Ook aan deze uitnodiging heeft appellant geen gehoor gegeven.
1.3.
Bij besluit van 3 januari 2012 heeft het college de bijstand van appellant met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB ingetrokken met ingang van 1 december 2011 op de grond dat appellant zonder tegenbericht niet is verschenen op de afspraken van 1 december 2011 en 15 december 2011.
1.4.
Bij besluit van 30 maart 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 januari 2012 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij op 14 december 2011 telefonisch contact heeft opgenomen met de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid (dienst), waarbij hij heeft meegedeeld dat hij de afspraak van 15 december 2011 wilde afzeggen in verband met een afspraak bij de huisarts. De telefoniste heeft getracht zijn contactambtenaar of een collega van zijn contactambtenaar te bereiken om appellant te woord te staan, maar dit is niet gelukt. Appellant ging ervan uit dat hij een nieuwe oproep zou ontvangen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft tegen de opschorting van het recht op bijstand geen rechtsmiddel aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand ingaande 1 december 2011 op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB in rechte stand kan houden.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of het college op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB in dit geval bevoegd was tot intrekking van de aan appellant verleende bijstand, staat in de eerste plaats ter beoordeling of appellant verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde medewerking te verlenen. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of appellant hiervan een verwijt kan worden gemaakt.
4.3.
Bij het opschortingsbesluit heeft het college appellant de gelegenheid gegeven het verzuim te herstellen door op 15 december 2011 op gesprek te komen. Vaststaat dat appellant aan de uitnodiging voor dat gesprek geen gehoor heeft gegeven.
4.4.
Het betoog van appellant dat hij zich in het telefoongesprek van 14 december 2011 op deugdelijke wijze heeft afgemeld voor het gesprek op 15 december 2011, zodat hem niet kan worden verweten dat hij niet op dat gesprek is verschenen, slaagt niet. Vaststaat dat er op
14 december 2011 een telefonisch contact is geweest tussen appellant en de dienst, dat
31
seconden heeft geduurd. De verschillende lezingen van appellant over de inhoud van het telefoongesprek zijn niet geheel gelijkluidend. De Raad gaat met de rechtbank uit van hetgeen appellant in zijn bezwaarschrift van 6 januari 2012 hierover heeft gesteld, zoals weergegeven in rechtsoverweging 7 van de aangevallen uitspraak. Hieruit blijkt niet dat de telefoniste aan appellant heeft bevestigd dat zij zou doorgeven dat hij niet kon komen. Gezien de zeer korte duur van het gesprek lijkt dit ook onaannemelijk. Onder deze omstandigheden had appellant er op grond van zijn enkele, eenzijdige, mededeling dat hij niet kon komen, niet van mogen uitgaan dat hij zich deugdelijk had afgemeld en dat hij een nieuwe oproep zou ontvangen. Van appellant had mogen worden verwacht dat hij een tweede maal contact had opgenomen met zijn contactambtenaar bij de dienst om na te gaan of zijn afmelding goed was overgekomen en hij opnieuw zou worden opgeroepen. Appellant kan derhalve worden verweten dat hij niet op de afspraak is verschenen. Daar komt bij dat appellant ook de door hem gestelde afspraak met de huisarts niet heeft aangetoond.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat aan de in artikel 54, vierde lid, van de WWB gestelde toepassingsvoorwaarden is voldaan. Het college was daarom bevoegd de bijstand van appellant met ingang van 1 december 2011 in te trekken. Appellant heeft de wijze waarop het college van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft gemaakt niet bestreden.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2014.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) M.R. Schuurman
JvC