ECLI:NL:CRVB:2014:1132

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2014
Publicatiedatum
8 april 2014
Zaaknummer
13-282 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB na verzuim van appellant om gevraagde gegevens te verstrekken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De appellant, die sinds 31 juli 2007 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had te maken met een intrekking van zijn bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. Dit gebeurde na een onderzoek door het Team Handhaving Sociale Zekerheid, dat twijfels had over de woon- en leefsituatie van de appellant. Op 28 december 2011 werd appellant uitgenodigd voor een gesprek, maar hij reageerde niet op de uitnodigingen en kwam niet opdagen voor de afspraken. Het college heeft vervolgens de bijstand met ingang van 4 januari 2012 opgeschort en later ingetrokken.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij wel degelijk op zijn uitkeringsadres woonde en dat hij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor het niet ontvangen van de uitnodigingen, aangezien hij geheugenproblemen had. De Raad oordeelde echter dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat er een toezegging was gedaan door zijn casemanager om alleen telefonisch contact te onderhouden. De Raad benadrukte dat het college de nodige zorgvuldigheid had betracht door de uitnodigingen aangetekend te verzenden.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat appellant verwijtbaar niet aan de uitnodiging had voldaan om zijn verzuim tijdig te herstellen. Hierdoor was het college bevoegd om de bijstand in te trekken. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/282 WWB
Datum uitspraak: 8 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 29 november 2012, 12/2296 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J. van de Laar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2014. Namens appellant is verschenen mr. Van de Laar. Het college heeft zich met bericht niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt met ingang van 31 juli 2007 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. In verband met twijfels over de woon- en leefsituatie van appellant heeft het Team Handhaving Sociale Zekerheid van de gemeente Tilburg (team handhaving) op 28 december 2011 een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. Op die dag heeft een handhaver van team handhaving samen met de casemanager van appellant een vergeefse poging ondernomen een huisbezoek af te leggen aan het toenmalige adres van appellant, [adres] te Tilburg (uitkeringsadres). Na meerdere malen aanbellen werd de deur daar niet geopend. Bij aangetekende brief van 28 december 2011 heeft het college appellant uitgenodigd voor een gesprek op 3 januari 2012 in het kantoor van Sociale Zaken van de gemeente Tilburg met het verzoek de in die brief genoemde gegevens waaronder bankafschriften mee te nemen. De brief is teruggekomen met op de enveloppe de aantekening “niet afgehaald”. Bij aangetekende brief van 4 januari 2012 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 4 januari 2012 opgeschort en appellant uitgenodigd voor een gesprek op 11 januari 2012 met wederom het verzoek de gevraagde gegevens mee te nemen. Daarbij heeft het college vermeld dat de bijstand kan worden beëindigd indien appellant niet op de afspraak verschijnt, de gevraagde gegevens niet levert of voor die datum niet reageert. Appellant heeft zonder bericht niet op die uitnodiging gereageerd.
1.2.
Bij besluit van 19 januari 2012, gehandhaafd bij besluit van 28 maart 2012 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 4 januari 2012 ingetrokken op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft hij samengevat het volgende aangevoerd. Appellant verbleef weliswaar vaak in [woonplaats], waar hij ook zijn sociale leven leidde, maar hij heeft tot 21 april 2012 wel steeds op het uitkeringsadres gewoond en heeft voldaan aan zijn inlichtingenverplichting. Hem kan niet worden verweten dat hij de brieven van de gemeente waarin hij werd uitgenodigd voor een gesprek, met medeneming van de gevraagde gegevens, niet heeft ontvangen en opgehaald, omdat hij een man is met geheugenproblemen. Dit brengt met zich dat het voeren van een administratie, waaronder het tijdig ophalen van post, voor appellant onmogelijk is. De gemeente Tilburg was bekend met deze situatie en met de voormalige casemanager was afgesproken dat zij geen brieven aan appellant zou zenden, maar dat zij appellant zou bellen. Nu dit niet is gebeurd kan en mag appellant geen verwijt gemaakt worden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft tegen de opschorting van het recht op bijstand met ingang van 4 januari 2012 geen rechtsmiddel aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand ingaande 4 januari 2012 op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB, in rechte stand kan houden.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt.
4.3.
Niet in geschil is dat appellant zonder bericht niet is gekomen naar het gesprek op
11 januari 2012 en evenmin is in geschil dat hij heeft verzuimd de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens te verstrekken. De vraag is of appellant hiervan een verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank heeft geoordeeld dat, nu blijkbaar sprake is van een reeds jarenlang bestaande situatie, het op de weg van appellant ligt, indien hij niet of onvoldoende in staat is om zijn administratie bij te houden en zijn post te beheren, daar ondersteuning voor te zoeken. Dit oordeel is juist. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van een toezegging door diens casemanager dat alleen telefonisch contact met appellant gelegd zou worden en geen brieven verzonden zouden worden. Het college heeft in het verweerschrift terecht gewezen op het feit dat ten aanzien van besluiten (waaronder de opschorting van het recht op bijstand) bovendien geldt dat deze altijd schriftelijk bekend gemaakt moeten worden. Het college heeft de nodige zorgvuldigheid betracht door zowel het eerste verzoek om inlichtingen als het opschortingsbesluit aangetekend te verzenden. Indien al een toezegging zou zijn gedaan om appellant te bellen voor afspraken, dan is het niet aannemelijk dat die toezegging mede betrekking heeft op uitnodigingen en besluiten als hier aan de orde.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat appellant verwijtbaar niet aan de uitnodiging heeft voldaan om zijn verzuim tijdig te herstellen. Dit betekent dat aan de voorwaarden voor toepassing van
artikel 54, vierde lid, van de WWB is voldaan. Het college was daarom bevoegd de bijstand van appellant met ingang van 4 januari 2012 in te trekken. Wat appellant heeft aangevoerd levert geen grond op voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2014.
(getekend) M. Hillen
(getekend) M. Sahin

IJ