ECLI:NL:CRVB:2014:1169

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2014
Publicatiedatum
9 april 2014
Zaaknummer
13-375 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens betrokkenheid bij hennepkwekerij en schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 23 april 2008 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant verhuisde op 6 juni 2011 naar Nijmegen. Uit een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand bleek dat er medio februari 2011 een hennepkwekerij met 123 hennepplanten in zijn woning was aangetroffen. Appellant heeft hierover verklaringen afgelegd, maar heeft nagelaten dit te melden bij het college van burgemeester en wethouders van Bellingwedde, wat leidde tot de conclusie dat zijn recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

Op 5 december 2011 besloot het college de bijstand over de periode van 1 december 2010 tot en met 28 februari 2011 in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen. Appellant ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank Groningen verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij door derden was gedwongen om de hennepkwekerij in zijn woning toe te staan en dat hij geen inkomsten had ontvangen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij door derden was gedwongen en dat hij geen melding had gemaakt van zijn betrokkenheid bij de hennepkwekerij. De Raad concludeerde dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De terugvordering werd eveneens bevestigd, omdat er geen afzonderlijke gronden tegen waren aangevoerd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

13/375 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
3 december 2012, 12/772 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Bellingwedde (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2014. Voor appellant is
mr. Bakker verschenen. Het college heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving van het college sinds 23 april 2008 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Met ingang van 6 juni 2011 is appellant verhuisd naar Nijmegen.
1.2.
Uit een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand is naar voren gekomen dat medio februari 2011 op de bovenverdieping van de toenmalige woning van appellant op het adres [adres] in [B.] een kwekerij met 123 hennepplanten is aangetroffen. Appellant heeft daarover op 22 februari 2011 bij de politie en op 5 oktober 2011 tegenover twee sociaal rechercheurs verklaringen afgelegd. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in een rapportage van 9 november 2011.
1.3.
Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten heeft het college bij besluit van 5 december 2011 de bijstand van appellant over de periode van 1 december 2010 tot en met 28 februari 2011 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand over die periode tot een bedrag van
€ 3.003,82 van appellant teruggevorderd. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellant werkzaamheden heeft verricht in een hennepkwekerij zonder daarvan mededeling te doen bij het college met als gevolg dat het recht op bijstand niet is vast te stellen. Bij besluit van 6 juli 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 5 december 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft hij, samengevat, aangevoerd dat appellant door derden is gedwongen toe te staan dat in zijn woning een hennepkwekerij werd geëxploiteerd, dat hij zelf geen werkzaamheden heeft verricht of inkomsten heeft ontvangen en (subsidiair) dat teruggerekend vanaf de ontmanteling de kwekerij hooguit twee maanden in bedrijf is geweest.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vooropgesteld wordt dat de passage in rechtsoverweging 5 van de aangevallen uitspraak over het voeren van een gezamenlijke huishouding in de periode van 1 juli 2010 tot en met 31 januari 2012 een kennelijke misslag betreft. De Raad zal de daarop betrekking hebbende zinsnede dan ook als niet geschreven beschouwen.
4.2.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat appellant ten tijde in geding betrokken was bij de exploitatie van een hennepkwekerij, reeds omdat hij daarvoor een ruimte in zijn woning beschikbaar heeft gesteld. Vaststaat dat hij daarvan in strijd met de wettelijke inlichtingenverplichting geen melding heeft gemaakt bij het college. Dat appellant door derden is gedwongen aan de exploitatie van een hennepkwekerij in zijn woning medewerking te verlenen heeft hij op geen enkele wijze, bijv. met een tijdige aangifte bij de politie, aannemelijk gemaakt. Hetzelfde geldt voor zijn stelling dat hij in het geheel geen inkomsten of vergoeding voor (zijn medewerking aan) de exploitatie van de hennepkwekerij heeft ontvangen. Dit roept te meer vraagtekens op nu hij zelf tegenover de politie heeft erkend dat tenminste eenmaal hennep is geoogst in zijn woning.
4.3.
Hoe lang de hennepkwekerij precies in bedrijf is geweest - appellant heeft zelf verklaard 73 dagen, een fraude-inspecteur heeft vastgesteld dat 61 dagen illegaal elektriciteit is
afgetapt - kan en zal de Raad in het midden laten. Los van een gebruikelijk mede in aanmerking te nemen voorbereidingsperiode staat immers vast dat, zo de stelling van appellant al wordt gevolgd dat de werkingsperiode van de kwekerij beperkt is gebleven tot hooguit twee maanden teruggerekend vanaf medio februari 2011, de activiteiten met betrekking tot de hennepkwekerij zich in ieder geval hebben uitgestrekt over december 2010, januari 2011 en februari 2011. Volgens artikel 45, eerste lid, van de WWB wordt de algemene bijstand per kalendermaand vastgesteld. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in de drie genoemde maanden waarin hij was betrokken bij de hennepkwekerij in verband daarmee in het geheel geen inkomsten of vergoeding heeft ontvangen. Ook later is hij in gebreke gebleven aan de hand van administratieve gegevens of anderszins te staven dat hij, bij nakoming van de inlichtingenverplichting, recht op aanvullende bijstand zou hebben gehad. De conclusie moet dan ook zijn dat het college bevoegd was de bijstand over genoemde maanden in te trekken omdat het recht op bijstand over die periode niet is vast te stellen. Daarbij wordt nog opgemerkt dat het voor rekening en risico van appellant moet worden gelaten dat hij ook nadien niet in staat is gebleken een en ander met objectieve en verifieerbare gegevens te onderbouwen.
4.4.
Tegen de terugvordering zijn geen afzonderlijke gronden aangevoerd.
4.5.
Uit wat in 4.2 tot en met 4.4 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van
C.E.M. van Paddenburgh als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
8 april 2014.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) C.E.M. van Paddenburgh

IJ