ECLI:NL:CRVB:2014:1170

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2014
Publicatiedatum
9 april 2014
Zaaknummer
12-5674 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum bijstand en melding bijstandsaanvraag

In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van de bijstand voor appellant, die in 2009 zijn baan verloor en zich op 22 december 2010 bij het UWV Werkbedrijf meldde om bijstand aan te vragen. Het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug had afspraken met appellant gemaakt om op 24 en 30 december 2010 zijn aanvraag in te dienen, maar appellant verscheen zonder bericht niet. Pas op 29 september 2011 nam hij opnieuw contact op met de RSD, waarbij hij als gewenste ingangsdatum 1 september 2009 invulde. Het dagelijks bestuur kende hem bijstand toe met ingang van 29 september 2011, wat appellant betwistte.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het dagelijks bestuur ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij zich eerder had gemeld, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij zich eerder dan 22 december 2010 had gemeld. De Raad benadrukte dat het aan appellant was om zijn standpunt te onderbouwen, wat hij niet deed. De getuigenverklaringen die hij overlegde waren niet specifiek genoeg en bevatten geen relevante data.

De Raad concludeerde dat appellant, na zijn melding op 22 december 2010, verwijtbaar niet op de gemaakte afspraken was verschenen en pas op 29 september 2011 weer contact opnam. Gelet op artikel 44 van de Wet werk en bijstand (WWB) kon het dagelijks bestuur in redelijkheid besluiten om de bijstand met ingang van 29 september 2011 toe te kennen. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/5674 WWB
Datum uitspraak: 8 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
21 september 2012, 12/2015 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug
(dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.M. Mauritz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2014. Appellant is niet verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door H. Roemers.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is in 2009 ontslagen en heeft zich op 22 december 2010 bij het UWV Werkbedrijf (UWV) gemeld om bijstand aan te vragen ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Het dagelijks bestuur (RSD) heeft met appellant afspraken gemaakt om op 24 en
30 december 2010 te verschijnen voor het indienen van zijn aanvraag. Appellant is zonder bericht op beide data niet verschenen. Vervolgens heeft appellant op 29 september 2011 telefonisch contact opgenomen met de RSD om een aanvraag om bijstand in te dienen. De RSD heeft deze aanvraag op 3 november 2011 ontvangen waarbij appellant als gewenste ingangsdatum 1 september 2009 heeft ingevuld in verband met het per deze datum niet langer ontvangen van inkomsten uit loondienst.
1.2.
Bij besluit van 21 december 2011 heeft het dagelijks bestuur aan appellant bijstand op grond van de WWB toegekend met ingang van 29 september 2011.
1.3.
Bij besluit van 3 mei 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen de in het besluit van 21 december 2011 opgenomen ingangsdatum van de bijstand ongegrond verklaard. Hieraan heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat appellant niet zo spoedig als mogelijk na zijn melding van 22 december 2010 een aanvraag heeft ingediend, zodat op grond van artikel 44, aanhef en derde lid, van de WWB de bijstand niet eerder ingaat dan met ingang van de dag van aanvraag, zijnde 29 september 2011.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 44, eerste lid, van de WWB is bepaald dat de bijstand wordt toegekend vanaf de dag van de melding om bijstand aan te vragen, tenzij op die dag nog geen recht op bijstand bestaat. Het tweede lid bepaalt voorts wanneer van een melding kan worden gesproken, terwijl het derde lid de mogelijkheid biedt om bij verwijtbaar latere indiening van de aanvraag de aanvraagdatum als ingangsdatum te nemen om te voorkomen dat er teveel tijd verstrijkt tussen de melding en de aanvraag.
4.2.
In het dossier is geen steun te vinden voor het standpunt dat appellant zich eerder dan op 22 december 2010 bij het UWV heeft gemeld. Appellant heeft aangevoerd dat uit de door hem overgelegde getuigenverklaringen blijkt dat hij zich reeds in september 2009 heeft gemeld en dat hij daarna diverse malen contact heeft gehad met het dagelijks bestuur. Het ligt op de weg van appellant om dit aannemelijk te maken. Daarin is hij niet geslaagd. De door hem overgelegde getuigenverklaringen zijn in dit verband onvoldoende specifiek en gedetailleerd. Zo worden bijvoorbeeld in het geheel geen data genoemd die zijn standpunt onderbouwen.
4.3.
Niet in geschil is voorts dat appellant, nadat hij zich had gemeld op 22 december 2010, verwijtbaar niet is verschenen op de met hem gemaakte afspraken voor het indienen van een aanvraag. Pas op 29 september 2011 heeft appellant voor het eerst weer aantoonbaar contact opgenomen met het dagelijks bestuur. Hieruit volgt dat appellant niet zo spoedig mogelijk nadat hij zich had gemeld een aanvraag heeft ingediend. Het dagelijks bestuur heeft gelet hierop en het bepaalde in artikel 44, derde lid, van de WWB in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik kunnen maken om de bijstand met ingang van 29 september 2011, de dag waarop appellant zich opnieuw voor het aanvragen van bijstand heeft gemeld, toe te kennen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van
C.E.M. van Paddenburgh als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
8 april 2014.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) C.E.M. van Paddenburgh
JvC