ECLI:NL:CRVB:2014:1175
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om kwijtschelding van restvordering door het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De zaak betreft een verzoek van appellante om kwijtschelding van een restvordering van € 26.627,24, die voortkwam uit een eerdere intrekking van bijstandsverlening door het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage. Het college had in 2006 de bijstand van appellante over een periode van bijna drie jaar ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd. Appellante had bezwaar gemaakt tegen deze terugvordering, maar dit werd ongegrond verklaard. In 2012 verzocht appellante om kwijtschelding van de restvordering, maar dit verzoek werd afgewezen op basis van het beleid van het college, dat kwijtschelding uitsluit bij dwanginvordering.
De Raad heeft vastgesteld dat de intrekking en terugvordering van de bijstand in rechte onaantastbaar zijn geworden, en dat appellante niet heeft aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die het college hadden moeten doen afwijken van het beleid. De Raad oordeelde dat het college in redelijkheid kon besluiten om geen gebruik te maken van de bevoegdheid om van verdere terugvordering af te zien. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak benadrukt de discretionaire bevoegdheid van het college in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB) en de voorwaarden waaronder kwijtschelding van vorderingen kan plaatsvinden. De Raad concludeert dat de terugvordering niet als een bestraffende sanctie kan worden gezien, maar als een reparatoir besluit om onterecht verstrekte bijstand terug te vorderen.