ECLI:NL:CRVB:2014:1514

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 mei 2014
Publicatiedatum
6 mei 2014
Zaaknummer
13-809 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.F. Bandringa
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om bijstand en de gevolgen van het niet tijdig verstrekken van bewijsstukken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had op 20 januari 2012 een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd, maar deze aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag afgewezen omdat de appellant niet de gevraagde inlichtingen had verstrekt. Ondanks een tweede aanvraag op 14 februari 2012, heeft de appellant niet voldaan aan de verzoeken om bewijsstukken, wat leidde tot een besluit van het college om de aanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank had het bezwaar van de appellant tegen dit besluit gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde anders.

De Raad concludeerde dat de appellant, ondanks de blokkering van zijn bankrekening, in staat was om de benodigde bankafschriften op te vragen met hulp van een hulpverlener. De Raad stelde vast dat de appellant het schrijven van 14 februari 2012 had ontvangen en dat hij niet tijdig had gereageerd op de verzoeken om aanvullende informatie. Hierdoor had hij het risico genomen dat zijn aanvraag buiten behandeling zou worden gesteld. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, maar oordeelde dat het college op goede gronden had besloten de aanvraag niet te behandelen.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige en volledige informatieverstrekking door aanvragers van bijstand en de verantwoordelijkheden die zij hebben in het proces. De Raad wees erop dat het bestuursorgaan kan besluiten om een aanvraag niet te behandelen als de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling, mits de aanvrager de kans heeft gekregen om de aanvraag aan te vullen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak, voor zover deze was aangevochten, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/809 WWB
Datum uitspraak: 6 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 januari 2013, 12/5880 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.H. Westendorp, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Westendorp. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L. Catakli.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 20 januari 2012 heeft appellant een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd. Bij besluit van 9 februari 2012 heeft het college deze aanvraag afgewezen omdat appellant niet de door het college gevraagde inlichtingen heeft verstrekt. Op 14 februari 2012 heeft appellant opnieuw een aanvraag om bijstand ingediend. Bij schrijven van 14 februari 2012 is appellant uitgenodigd om uiterlijk op 28 februari 2012 de in die brief genoemde bewijsstukken in te leveren bij de receptie van de afdeling dak- en thuislozen. Appellant heeft daaraan niet voldaan.
1.2.
Bij besluit van 2 maart 2012 heeft het college de aanvraag van appellant niet in behandeling genomen. Bij besluit van 18 juni 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 2 maart 2012 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank beoogd zelf in de zaak te voorzien, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het bezwaar ontvankelijk en ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant eerst op de hoorzitting van 1 mei 2012 ter zake van het besluit van 9 februari 2012 heeft kennisgenomen van het besluit van 2 maart 2012. Het bezwaar gericht tegen het besluit van
2 maart 2012 is derhalve tijdig ontvangen. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat vaststaat dat appellant de gevraagde bewijsstukken niet voor (lees: uiterlijk op) 28 februari 2012 heeft verstrekt om welke reden het college de aanvraag van appellant terecht buiten behandeling heeft kunnen stellen.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en aangevoerd dat hem geen verwijt kan worden gemaakt van het niet tijdig verstrekken van de gevraagde bewijsstukken. In verband met de blokkering van de bankrekening van appellant werden aan hem geen bankafschriften verstrekt.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Het college heeft, gelet op artikel 53a, tweede lid, van de WWB, in de brief van
14 februari 2012 op goede gronden verzocht om een transactieoverzicht van de bankrekening(en) over de afgelopen drie maanden en om een schriftelijke verklaring over hoe appellant in het afgelopen jaar in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Deze gegevens zijn immers noodzakelijk om inzicht te krijgen of appellant in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert, en daarmee ook voor de beoordeling van zijn recht op bijstand.
4.3.
Vaststaat dat appellant het schrijven van 14 februari 2012 heeft ontvangen nu dit schrijven persoonlijk aan hem is overhandigd en hij getekend heeft voor ontvangst. Ter zitting is gebleken dat aan de aanvraag om bijstand per 16 juli 2012 de blokkering van de bankrekening er niet aan in de weg heeft gestaan dat appellant met behulp van een hulpverlener van de opvang wel bankafschriften heeft kunnen opvragen. Derhalve beschikte appellant of kon hij redelijkerwijs ook eerder beschikken over de gevraagde gegevens en kon hij deze tijdig overleggen. Mocht dit laatste overigens anders zijn geweest, dan had het op de weg van appellant gelegen om het college binnen de gegeven hersteltermijn hiervan op de hoogte te stellen. Daarnaast heeft appellant ook geen gehoor geven aan het verzoek om overlegging van een schriftelijk verklaring waaruit blijkt hoe hij het afgelopen jaar in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Door in het geheel niet te reageren op het schrijven van
14 februari 2012 heeft appellant het risico genomen dat zijn aanvraag buiten behandeling is gesteld.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2014.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) S.K. Dekker

HD