ECLI:NL:CRVB:2014:1514
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanvraag om bijstand en de gevolgen van het niet tijdig verstrekken van bewijsstukken
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had op 20 januari 2012 een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd, maar deze aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag afgewezen omdat de appellant niet de gevraagde inlichtingen had verstrekt. Ondanks een tweede aanvraag op 14 februari 2012, heeft de appellant niet voldaan aan de verzoeken om bewijsstukken, wat leidde tot een besluit van het college om de aanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank had het bezwaar van de appellant tegen dit besluit gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde anders.
De Raad concludeerde dat de appellant, ondanks de blokkering van zijn bankrekening, in staat was om de benodigde bankafschriften op te vragen met hulp van een hulpverlener. De Raad stelde vast dat de appellant het schrijven van 14 februari 2012 had ontvangen en dat hij niet tijdig had gereageerd op de verzoeken om aanvullende informatie. Hierdoor had hij het risico genomen dat zijn aanvraag buiten behandeling zou worden gesteld. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, maar oordeelde dat het college op goede gronden had besloten de aanvraag niet te behandelen.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige en volledige informatieverstrekking door aanvragers van bijstand en de verantwoordelijkheden die zij hebben in het proces. De Raad wees erop dat het bestuursorgaan kan besluiten om een aanvraag niet te behandelen als de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling, mits de aanvrager de kans heeft gekregen om de aanvraag aan te vullen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak, voor zover deze was aangevochten, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.