ECLI:NL:CRVB:2014:1519
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting door voortzetting van bedrijfsactiviteiten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de intrekking van de bijstandsverlening aan appellante, die een eenmanszaak had voor schoonheidsverzorging. Appellante ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en was verplicht om haar klantmanager te informeren over haar bedrijfsactiviteiten. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de bijstand van appellante beëindigd, omdat zij niet had doorgegeven dat zij verschillende bedrijfsactiviteiten had voortgezet terwijl zij bijstand ontving. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij haar inlichtingenverplichting niet heeft geschonden en dat zij altijd adequaat heeft geïnformeerd. De Raad heeft echter vastgesteld dat appellante in de periode van 5 juli 2010 tot 28 juli 2010 activiteiten heeft verricht zonder dit te melden aan de DWI. De Raad heeft de argumenten van appellante niet gevolgd en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de vaststellingen van het college. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de intrekking van de bijstand terecht was.
De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenverplichting voor bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet naleven daarvan. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te vergoeden, aangezien de uitspraak in het voordeel van het college is uitgevallen.